Deel 4 Flashcards
1
Q
begins
A
begint
2
Q
lasts
A
duurt
3
Q
ends
A
eindigt
4
Q
at night
A
’s nachts
5
Q
to buy
A
kopen
6
Q
pay in cash
A
contant betalen het geld
7
Q
the price
A
het prijs
8
Q
the timetable
A
de dienstregeling
9
Q
the plane
A
het vliegtuig
10
Q
the clock
A
de klok
11
Q
the hour/the minute
A
het uur/de minuut
12
Q
the number
A
het cijfer
13
Q
the email address
A
het e-mailadres
14
Q
packet of crisps
A
de zak chips
15
Q
pack of coffee
A
het pak coffee