Deel 11 Flashcards
1
Q
A
buikpijn
2
Q
A
hij niest
3
Q
A
het been
de benen
4
Q
A
oorpijn
5
Q
A
de teen
de tenen
6
Q
A
de knie
de knieën
7
Q
A
het hoofd
de hoofden
8
Q
A
hij heeft keelpijn
9
Q
A
de voet
de voeten
10
Q
A
hebben pijn aan de arm
11
Q
A
rugpijn
12
Q
A
hij is verkouden
13
Q
A
de neus
de neuzen
14
Q
A
hij heeft koorts
15
Q
A
hebben pijn aan het been
16
Q
A
de schouder
de schouders
17
Q
A
hoofdpijn
18
Q
A
de hand
de handen
19
Q
A
tandpijn
20
Q
A
het oor
de oren
21
Q
A
hebben pijn aan de knie
22
Q
A
de arm
de armen
23
Q
A
hebben pijn aan het oog