Deel 11 Flashcards

1
Q
A

buikpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A

hij niest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A

het been

de benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A

oorpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A

de teen

de tenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A

de knie

de knieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A

het hoofd

de hoofden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A

hij heeft keelpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A

de voet

de voeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A

hebben pijn aan de arm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A

rugpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A

hij is verkouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A

de neus

de neuzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A

hij heeft koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A

hebben pijn aan het been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A

de schouder

de schouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
A

hoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
A

de hand

de handen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
A

tandpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
A

het oor

de oren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
A

hebben pijn aan de knie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
A

de arm

de armen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
A

hebben pijn aan het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
A

de tand

de tanden

25
Q
A

Hij hoest

26
Q
A

de buik

de buiken

27
Q
A

de rug

de ruggen

28
Q
A

de vinger

de vingers

29
Q
A

het oog

de ogen

30
Q
A

hebben pijn aan de schouder

31
Q
A

hebben pijn aan de voet

32
Q

I cough

A

ik hoest

33
Q

I sneeze

A

ik nies

34
Q

to breath in

I breathe in

A

inademen

ik adem in

35
Q

to breathe out

I breathe out

A

uitademen

ik adem uit

36
Q

to stick out

I stick out

A

uitsteken

ik steek uit

37
Q

to put out

I put out

A

uitdoen

ik doe uit

38
Q

to ingest

I ingest

A

innemen

ik neem in

39
Q

the antibiotic/s

A

het antibioticum

de antibiotica

40
Q
A

het medicijn

de medicijnen

41
Q

cough syrup

A

de hoestsiroop

de hoestsiroopen

42
Q
A

het tablet

de tabletten

43
Q
A

de neusspray

de neussprays

44
Q

prescription/s

A

het voorschrift

de voorschriften

45
Q

with/without a prescription

A

met voorschrift

zonder voorschrift

46
Q

doctor’s note/s

A

het doktersbriefje

de doktersbriefjes

47
Q

sick note/s

A

het ziektebriefje

de ziektebriefjes

48
Q

1/2/3 times per day

A

1/2/3 keer per dag

49
Q

2 to 3 a day

A

2 tot 3 per dag

50
Q

Before the meal

A

Voor de maaltijd

51
Q

During the meal

A

Tijdens de maaltijd

52
Q

After the meal

A

Na de maaltijd

53
Q

Cough once!

A

Hoest eens!

54
Q

Take a deep breath!

A

Adem diep in!

55
Q

Breathe out deeply!

A

Adem diep uit!

56
Q
A

Steek je tong eens uit!

57
Q

Take your shirt off!

A

Doe je hemd eens even uit!

58
Q

Take this cough syrup!

A

Neem deze hoestsiroop in!