week 13 hc Flashcards

1
Q

wat zijn farmacologische voorwaarden

A

-werking/bijwerking
-toediening/dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat houdt farmacodynamiek in

A
  • wat het medicijn doet met het lichaam
  • hiervoor stof ontwikkelen met genoeg specificiteit met
    voldoende therapeutische bandbreedte (dosering met werking en bijwerking moet ver van elkaar liggen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke type bindingsplaatsen zijn er

A

klassiek: receptoren en enzymen (tyrosinekinases), ionkanalen en transport eiwitten
ongewoon: cytoskelet, dna/rna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke type chemische identiteiten zijn er

A

klassiek; small molecules = goede opname (oraal) wisselend specificiteit
RNA: vaccin of aso = slechte opname (intraveneus), hoge specificiteit
antibodies = matige opname (subcutaan, intraveneus), specificiteit hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn voorbeeld medicaties (oncologie)

A

receptoren
Hormonen: medroxyprogesteron
Tyrosine kinase receptor antagonisten (TKI): Sunitinib

enzymen
topo-isomerase remmers (topotecan)
Bcr-Abl kinase inhibitor (Imatinib)

cytoskelet: paclitaxel

DNA: cisplatin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is farmakinetiek

A
  • wat het lichaam doet met medicijn
  • eigenschappen: opname, biologische beschikbaarheid, halfwaardetijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn organisatorische factoren

A

industrie: biochemische expertise, financien
kliniek: klinische expertise, volksgezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn small molecules

A

medicijnen met lange halfwaardetijd, die goed worden opgenomen in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de stappen van geneesmiddelenontwikkeling

A

-therapeutisch concept: soort ziekte
-target selection: identificeren bindingsplaatsen
-target validation: onderzoek met transgene/knock out muizen
-lead finding: duurt 4-5 jaar, small molecules of antibodies testen
-preklinische fase: duurt 4-5 jaar bedoeld voor effectiviteit en toxiciteit van medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn SCID muizen

A

muizen met mutatie in DNA reparatie enzym PRKDC ->
immuunsysteem werkt niet goed omdat T en B cellen niet goed rijpen en accepteert humane tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de werking van tyrosine kinase remmers

A

remmen celgroei, stimuleren apoptose, beperken angiogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke factoren hebben invloed op blootstelling medicijn

A

lichaamsoppervlakte, co-medicatie, leeftijd, lichaamskenmerken, genetische factoren, orgaanfunctie, ziektes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar staat AUC voor

A

area under the curve -> blootstelling aan medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 2 fasen van metabolisme zijn er

A

fase 1: oxidatie/reductie door enzym cyp450
fase 2: conjugatie foor UGT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke interacties zijn er tussen voedeing en medicatie

A

grapefruit: remt CYP3A4 -> hoger concentratie geneesmiddel -> meer bijwerkingen
roken/st janskruid/kurkuma = verlaging concentratie geneesmiddel
visolie = resistentie tegen chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de behandeling voor een melanoom

A

re-excisie, marge afhankelijk van breslow dikte (dikte melanoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn satellietmetastasen

A

metastasen rond de primaire tumor

(melanomen kunnen zowel lymfatisch als hematogeen metastaseren)

18
Q

wat is het doel van SNP (sentinel node procedure)

A

bepalen prognose en bepalen indicatie adjuvante therapie

aanbeveling: stadium IB en hoger

19
Q

wat houdt targeted therapy in bij melanomen

A

50% van melanomen heeft BRAF mutatie -> activerende mutatie (v600e of v600k) -> continue MAPK signaling -> tumorgroei

orale medicatie werkt alleen als BRAF v600 mutatie aanwezig is

20
Q

wat is de oorzaak van targeted therapy resistentie

A

activerende mutaties MEK -> toch tumorgroei
oplossing: naast BRAF-inhibitie ook MEK-inhibitie -> langere ziektecontrole en lange overleving

21
Q

welk imuuncel wordt door imuuntherapie direct beinvloedt

A

cytotoxische t-cel (cd8+ t-cel)

22
Q

welke checkpoint inhibitie mogelijkheden zijn er voor melanomen

A

anti CTLA-4 = ipilimumab
anti pd-1 = nivolumab/pembrolizumab

23
Q

wat zijn bijwerkingen van imuuntherapie

A
  • auto immuun bijwerkingen
  • behandelen met prednison
24
Q

Waarom zijn de baarmoedermond, de anus en de nasopharynx at risk voor het ontstaan van HPV gerelateerde kanker?

A

overgang van type epitheel gevoelig voor virus infecties wat kan leiden tot kanker

25
wat is de transformatiezone in de baarmoeder
overgang van cilindrisch naar plaveisel epitheel (metaplasie)
26
wat wordt getest met het uitstrijkje van baarmoeder
klachten: cytologisch onderzoek bevolkingsonderzoek: hpv test en bij positieve uitslag wordt cytologisch onderzoek gedaan
27
Wat veroorzaakt cervixcarcinoom?
Humaan PapillomaVirus (HPV) – Eenvoudig DNA virus – Niet zelf in staat tot replicatie (heeft een host nodig)
28
hoe is hpv genomisch opgebouwd (3 gebieden)
1- LCR (Long Control Region): - Startpunt van DNA replicatie - Transcriptie controlerende elementen van enhancer en promoter 2- Vroeg gebied: - Transcriptie van vroege genen (E1, E2, E4, E5, E6 en E7) 3- Laat gebied: - Transcriptie van late genen (L1 en L2)
29
hoe komt hpv infectie tot stand
1- Viruspartikel bindt aan specifieke moleculen op het oppervlak van de basale cel 2- Viruspartikel dringt cel binnen door endocytose 3- Afbreken van virale mantel HPV door celproteasen 4- Viraal DNA van HPV gaat naar de celkern, transcriptie van virale genen -> expressie E6 E7 5- virusreplicatie (E2 remt E6 en E7 en activeert E1 voor DNA helicase) 6- assemblage en export viruspartikels
30
hoe wordt proliferatie gestimuleerd van gastheercel
* Onderdrukking celcyclus controle (E7/pRb) -> E2F leidt tot proliferatie * Onderdrukking apoptose (E6/p53) -> ubiquitinatie p53 -> proliferatie * E5: Stimuleren van de epidermale groeifactor- receptor (EGFR)
31
hoe kan cervixcarcinoom ontstaan
-Onderdrukking van de lokale immuunrespons (hrHPV) -bij een breukpunt in viraal dna waardoor het in genoom van gastheercel kan integreren -> genomische instabiliteit -> kanker
32
hoe wordt hpv overgedragen en wat zijn de gevolgen
overdraagbaar via seksuele contact gevolg: wratten, dysplasie, of carcinoom (factoren een rol als imuunstatus, roken en andere infecties)
33
wat voor preventie tegen baarmoederhalskanker
primair: -condoom gebruik -vaccinatie (voorkomt hpv infectie dor antilichamen die binden aan viruspartikels waardoor cel binnendringing niet plaatsvindt) secundair: -bevolkingsonderzoek
34
wat is kanker
-Ongewone cel groei door genetische mutaties - Blokkade van het immuun systeem dat kanker zou moeten aanvallen - Groei en verspreiding door het lichaam via lymfestelsel en/of bloedsomloop. - Om ongecontroleerd door te kunnen groeien hebben tumor cellen hun antivirale immuniteit opgegeven
35
wat is een virus
Een bolletje eiwit met daarin genetisch materiaal
36
wat is een oncolytisch virus
Een virus dat specifiek tumor cellen lyseert en anti-tumor immuniteit opwekt: - natuurlijk of genetisch gemodificeerd - specifieke targeting tegen kankercellen -anti tumor effect -acute infectie (lichaam ruimt zelf op, geen vaccin of therapie nodig) -geen inbouw in genoom en geen mutaties
37
wat zijn eisen voor oncolytische virussen
Veilig: -Veilig voor patiënt: niet ziekteverwekkend -Veilig voor omgeving van patiënt: mens en dier Effectief: -Veroorzaakt oncolyse van tumorcellen -Induceert of verhoogd anti-tumor immuun response van de host
38
hoe kun je de eisen verbeteren van OV
-attenuatie = minder bijwerkingen (voor veiligheid) -Versterking van virulentie (voor hogere effectiviteit) -Arming” (voor hogere effectiviteit EN veiligheid)
39
wat zijn kenmerken van newcaste disease virus (NDV)
- pseudovogelpest virus -single stranded RNA-virus -induceert celdood van geïnfecteerde cellen -Potentieel fataal in vogels, geen ernstige ziekte in mens -Specificiteit voor kanker gebaseerd op verschillen in ‘innate immunity’ -Virulentie afhankelijk van knipsite van fusie eiwit
40
wat zijn voor en nadelen van NDV als oncolytisch virus
Voordeel: -Animaal virus: veroorzaakt geen ziekte in mensen, dus veilig voor patiënt -Genetisch modificeerbaar -Effectiviteit bewezen d.m.v verschillende klinische trials Nadeel: -Tot nu toe een te lage effectiviteit -Virus is potentieel niet veilig voor omgeving (pluimvee)
41
wat is een v eiwit
v eiwit is aanwezig in oncolytisch virus door genetische modificatie kan dit weggehaald worden -> veiliger, maar minder effectief