tt 21-22 HER Flashcards

1
Q

Welke eigenschappen horen bij een hodgkin lymfoom

A

reed sternberg cellen, jonge leeftijd, lymfogene verspreiding, meestal laag stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat voor bloedonderzoek moet er gedaan worden voor een transfusie

A

ABO-bloedgroep, Rhesus-D bepaling en screening op irregulaire antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

met welk onderzoek maak je onderscheid tussen all en aml

A

immunofenotypering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke complicatie wordt alleen gezien na een allogene stamceltransplantatie en niet na een autologe
stamceltransplantatie?

A

graft versus host ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke antigenen spelen een centrale rol in de acceptatie of afstoting van weefsels en dus ook van stamceltransplantaten?

A

humane leukocyten antigenen HLA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welk onderzoek heeft de voorkeur bij botmetastasen

A

MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk onderzoek wordt gedaan bij verdenking op metastasen in mediastinale lymfeklieren.

A

E(B)US

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke factoren en/of onderzoeken zijn van belang om de operabiliteit van patiënte in te schatten?

A

voedingstoestand, performance status en longfunctieonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is meest waarschijnlijke bevinding bij verminderd ademgeruis en demping

A

pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is juist over niet-kleincellig longcarcinoom

A

De K-Ras pathway is vaker geactiveerd bij rokers dan bij niet-rokers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er met de incidentie door een dalend aantal rokers in Nederland?

A

lkeincellig longkanker neemt af (want gerelateerd aan roken) en adenocarcinoom neemt toe (niet altijd gerelateerd aan roken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is juist over mammacarcinoom

A

Lobulair mammacarcinoom is ten opzichte van invasief carcinoom-NST minder vaak voorkomend maar wel vaker ER pos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is juist over afstandmetastasen

A

Aanwezigheid van afstandsmetastasen maakt dat de ziekte in principe niet meer te genezen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 3 redenen om bij een patiënte die recent gediagnostiseerd is met mammacarcinoom onderzoek in te zetten naar afstandsmetastasen?

A
  • cT4; Bij een patient met een in de huid doorgroeiend mammacarcinoom
  • pN2/3; Bij een patient met palpabele okselklieren
  • Bij een patient die tevens rugpijnklachten heeft
  • Als er eerder in dezelfde borst kanker heeft gezeten
  • tweede primair mamacarcinoom in zelfde borst waarbij een recidief niet is uitgesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is juist over lobulair mammacarcinoom

A

het is geassocieerd met een CHEK2 1100delC genmutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noem een voordeel van borstreconstructie qua direct, indirect opereren en autoloog of een prothese.

A

voordeel direct: 1 operatie minder
voordeel uitgesteld: meer bedenktijd
voordeel autoloog: natuurlijkste resultaat.
voordeel prothese: kortere operatie

17
Q

welk model voor kanker is het meest geschikt om een groot aantal (vele duizenden) mogelijke medicijnen op te testen?

A

cellijnen

18
Q

welke twee arteriële structuren (proximaal en distaal) moeten bij een linker hemicolectomie worden geligeerd

A

Proximaal: arteria colica media
Distaal: arteria mesenterica inferior

19
Q

Wanneer kies je voor een reconstructie (bv. een lokale lap) in het gelaat?

A
  • als primair sluiten niet lukt
  • als sluiting resulteert in overmatige tractie op belangrijke structuren
20
Q

In welke twee organen bevinden zich het vaakst de uitzaaiingen van gastrointestinale tumoren?

A

lever en long

21
Q

Welke van de onderstaande organen worden bij een achterste excenteratie verwijderd?

A

rectum, vagina/uterus

22
Q

noem twee indicaties om bij een patiënt met een primair rectumcarcinoom neoadjuvante chemoradiotherapie te geven.

A
  • bedreigde resectiemarge
  • T4 rectumcarcinoom
  • Positieve lymfklieren
23
Q

waarom is het van belang dat targeted therapieën zijn getest in (meerdere) klinisch relevante onderzoeksmodellen.

A

om te kunnen aantonen dat het gericht aanpakken van het specifieke target resulteert in vermindering van tumorgroei

24
Q

Wat is het primaire stroomgebied van de afvoerende lymfedrainage van de blaas?

A

langs de iliacaal vaten

25
Q

elke methoden kun je gebruiken om heterogeniteit in een meta-analyse te verklaren?

A

meta-regressie en subgroep analyse

26
Q

Bij welk studietype is welk aspect met name van belang?

A

RCT: allocation concealment
Case-control: recall bias
Cohort: selectiebias

27
Q

hoe wordt publicatiebias onderzoekt

A

met een funnelplot

28
Q

wat is het verschil tussen bvo en onderzoek bij klachten (baarmoederhalskanker)

A

het bevolkingsonderzoek gebeurt bij vrouwen van 30-60 jaar en uitstrijkje bij klachten kan op elke leeftijd.

29
Q

hoe ontstaat een dergelijk carcinoom

A

1 binding van viruspartikels aan de buitenzijde van het celmembraan
2 stimulatie van celproliferatie en onderdrukking van apoptose
3 partiële integratie van papillomavirus DNA in het genoom van de gastheercel
4 optreden van multipele chromosoom-afwijkingen

30
Q

Welke metastaseringsvormen zijn mogelijk bij melanoom?

A
  • lymfogene metastasering
  • intransit metastasen
  • Satelliet metastasen
31
Q

wat is de marge van re-excisie bij melanomen

A

melanoom minder dan 2 mm -> re-excisie 1 cm met 10 mm marge
melanoom groter dan 2 mm - re-excisie 2 cm met 20 mm marge

32
Q

Wat wordt bepaald met farmacodynamiek onderzoek?

A

Het onderzoeken van biologische activiteit van het studie medicament in de tumor.

33
Q

wat is juist over oncolytische virussen

A
  • een effectief oncolytisch virus induceert een immuun response tegen de tumor
  • herpesvirus wordt al toegepast als therapie
  • een veilig oncolytisch virus zal geen ziekte veroorzaken in mens en dier
34
Q

Noem de twee belangrijkste eisen van een veilig en twee van een effectief werkend oncolytisch virus.

A

veilig
- Veilig voor zowel gastheer als mensen EN DIEREN in de omgeving
- Wordt niet geïncorporeerd in het genoom en kan niet recombineren met andere virussen

Effectief:
- Induceert Oncolyse van cellen (tumor degeneratie)
- Opwekken van - of verbeteren van- tumor gerichte immuun response

35
Q

wat zijn farmacologische principes

A
  • Roken induceert CYP-enzymen in de lever.
  • Het aantal geneesmiddelinteracties is in de dagelijkse praktijk zo klein dat slechts bij een minderheid van de kankerpatiënten dosisaanpassingen nodig zijn.
  • Door middel van therapeutic drug monitoring (TDM) wordt op basis van de geneesmiddelconcentratie in het bloed de optimale dosering van het anti-kanker middel bepaald.