Week 1 - Inleiding Flashcards

1
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen een directe en een indirecte belasting?

A

Een directe belasting wordt door de persoon gedragen welke de belasting draagt. Bij een indirecte belasting is dit niet het geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen omzetbelasting en accijnzen?

A

Omzetbelasting drukt op alle soorten producten. Een accijns drukt op een bepaald soort product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Omzetbelasting is een objectieve belasting. Wat houdt dit in?

A

Er wordt niet gekeken naar de draagkracht van het belastingsubject. Er wordt enkel gekeken naar het object, dus waarover de omzetbelasting verschuldigd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met de term ‘rechtskarakter’?

A

Met het rechtskarakter van een belasting wordt bedoeld wat beoogd wordt te belasten en wie de belastingdruk moet dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het rechtskarakter van de omzetbelasting?

A

Consumptief verbruik is hetgeen wat beoogd wordt belast te worden en de particuliere consument zijn de personen welke de belastingdruk moeten dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de vier essentiële kenmerken van de btw?

A
  1. Het is een objectieve belasting.
  2. Het is strikt evenredig aan de prijs.
  3. Het bevindt zich in alle fasen van de productieketen.
  4. Belastingplichtigen kunnen btw in aftrek brengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke beginselen zijn voor de wetgever van doorslaggevend belang geweest bij het opstellen van de Wet OB 1968?

A
  1. Neutraliteitsbeginsel
  2. Eenvoudsbeginsel
  3. Rechtszekerheidsbeginsel
  4. Economische realiteit
  5. Verbod op misbruik van recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt het neutraliteitsbeginsel in?

A

De omzetbelasting dient zo min mogelijk zichtbaar te zijn binnen de onderneming (inwendige neutraliteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt het eenvoudsbeginsel in?

A

De omzetbelasting dient eenvoudig te begrijpen en uitvoerbaar te zijn voor de ondernemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het rechtszekerheidsbeginsel in?

A

De ondernemers moeten weten waar zij aan toe zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt het beginsel van economische realiteit in?

A

Er wordt gekeken naar de werkelijke bedoelingen tussen partijen bij een transactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt het beginsel van het verbod van misbruik van recht in voor de btw?

A

Er is een structuur gekozen waarmee wordt beoogd een belastingvoordeel te krijgen. Hierdoor wordt gehandeld in strijd met het doel en de strekking van de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de zeven stappen voor de btw?

A
  1. Wie is belastingplichtig?
  2. Wat is belast?
  3. Waar is het belast?
  4. Wat is de maatstaf van heffing?
  5. Is er een vrijstelling van toepassing?
  6. Kan er vooraftrek geclaimd worden?
  7. Wie is de btw verschuldigd?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie is belastingplichtig voor de omzetbelasting?

A

Art. 1 lid 1 Wet OB 1968
De ondernemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer wordt een persoon of entiteit als ondernemer voor de btw in aanmerking genomen?

A

Art. 7 Wet OB 1968
Een ieder die een bedrijf zelfstandig uitvoert is ondernemer voor de btw (lid 1). Met een bedrijf wordt ook bedoelt de uitoefening van een beroep en de exploitatie van vermogensbestanddelen (lid 2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is belast met omzetbelasting?

A

Art. 1 Wet OB 1968
1. Leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.
2. Intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer en door rechtspersonen, andere dan ondernemers.
3. Intracommunautaire verwervingen onder bezwarende titel, anders dan in de zin van onderdeel 2, van nieuwe vervoersmiddelen in Nederland.
4. Invoer van goederen.

17
Q

Wat wordt bedoeld met de in- en uitvoer van goederen?

A

Hiermee worden handelingen bedoeld welke verricht worden met een onderdaan van een niet-lidstaat van de EU.

18
Q

Hoe wordt bepaald waar de prestatie plaatsvindt?

A

Hoofdregel bij leveringen: de prestatie vindt plaats waar het vervoer vandaan vertrekt.

Hoofdregel bij diensten: in het geval van B2C dan is de hoofdregel dat de prestatie plaatsvindt in het land waar de dienstverlener woont/gevestigd is. In het geval van B2B is de hoofdregel dat de dienst plaatsvindt in het land van de afnemer.

19
Q

Welke tarieven kennen we in de Nederlandse omzetbelasting?

A

Art. 9 Wet OB 1968
1. Het normale tarief: 21%
2. Het verlaagde tarief: 9%
3. Het nihil tarief.

20
Q

Wat is het verschil tussen vrijstellingen bij een objectieve en een subjectieve belasting?

A

Bij een subjectieve belasting zijn de belastingplichtigen vrijgesteld, bij een objectieve belasting zijn handelingen vrijgesteld.