Wat is psychologie Flashcards

1
Q

definitie psychologie

A

Bestuderen van gedrag om interne processen te begrijpen die aan de basis liggen van dat gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

invloed van Descartes

A

interactie tussen geest en lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken van het empirisme

A

gegevens verzamelen
observatie noodzakelijk >< rationalisme
geest kan wetenschappelijk bestudeerd worden
associationisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

associationisme

A

associaties van eenvoudige ideeën zorgen voor hogere kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nut van Darwin voor psychologie

A

dieren kunnen ons iets leren over de mens
comparatieve psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wilhelm Wundt

A

Structuralisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kenmerken structuralisme

A

essentiële elementen van menselijke geest identificeren
elementen zijn basis van complexere zaken
methode: analytische introspectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritiek op structuralisme

A

weinig praktisch en onbetrouwbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Binet

A

toegepaste psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken toegepaste psychologie

A

vertrekt van maatschappelijke vraag
(vb: kinderen met leeracterstand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Freud

A

psychoanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken psychoanalyse

A

onbewuste
problematische ervaringen uit kindertijd
analyse van vergissingen, droomduiding, vrije associatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kritiek psychoanalyse

A

niet echt wetenschappelijk
onsystematische gegevensverzameling
intensief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aangenamere vorm van psychoanalyse

A

psychodynamische analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

VS: Wundt

A

functionalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kenmerken functionalisme

A

begrijpen hoe iets functioneert
Hawthrone experimenten
William James: stream of consiousness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hawthrone experimenten conclusie

A

mensen gaan verbeteren als ze weten dat ze in het oog gehouden worden (~placebo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kenmerken Behaviorisme

A

kijken naar aangepast gedrag
Direct objectief observeerbaar
Skinner
James Watson
voor enkelvoudige fobieën
belang van experimenteel onderzoek en systematische observatie
>< structuralisme
>< functionalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Skinner

A

instrumenteel leren

20
Q

James Watson

A

pavloviaans leren of klassieke conditionering
baby bang maken voor konijnen

21
Q

cognitieve psychologie

A

mens bekijken als informatie verwerkingssysteem

22
Q

factoren die invloed hebben op aggresiviteit

A

woede
leergeschiedenis
erfelijkheid
oplossingsvaardigheden

23
Q

leergeschiedenis =

A

leren via observatie of uit verleden, …

24
Q

conformisme

A

aanpassen aan gedrag en opvattingen van bepaalde groep

25
Q

nurture factor

A

grote kans dat kinderen hetzelfde gedrag als ouders vertonen

26
Q

soorten beschrijvend onderzoek

A

naturalistische observatie
interviews
opiniepeiling
psychologische tests
gevalstudie

27
Q

naturalistische observatie

A

wetenschappelijke documentatie
gevaar = mensen dat weten dat ze geobserveerd worden

28
Q

gevaren van beschrijvend onderzoek

A

resultaten afhankelijk van bevraagden
representativiteit
sociale wenselijkheid geeft vertekend beeld

29
Q

gevaar van correlationeel onderzoek

A

de 3e factor

30
Q

experimenteel onderzoek

A

causaliteit bepalen

31
Q

essentie van experimenteel onderzoek

A

1 factor manipuleren en de rest constant houden

32
Q

interne validiteit

A

zijn er storende variabelen

33
Q

externe validiteit

A

kunnen de bevindingen gegeneraliseerd worden buiten het labo

34
Q

3 structuren van Freud

A

Id, superego, ego

35
Q

id

A

pleasure-driven
obewust

36
Q

superego

A

morele en maatschappelijke norm
semi-bewust

37
Q

ego

A

medieert tussen id en superego
semi-bewust

38
Q

technieken van de psycho-analyse (5)

A

Vrije associatie
vroeg-kinderlijke relaties
dromen
overdracht
tegenoverdracht

39
Q

Carl Rogers

A

humanistisch en cliënt gerichte therapie

40
Q

kenmerken humanistisch en PCT

A

non-directief: empatisch, warm, luisteren
acceptabel naar patiënten
onvoorwaardelijk positief

41
Q

cognitieve gedragstherapie (CBT) kenmerken

A

focus op hier en nu
directief
veranderingen teweegbrengen door invloed uit te oefenen op gedachten en gedrag

42
Q

Beck en Ellis

A

cognities: gedachten zijn ingangspoorten om iets teweeg te brengen in de patiënt
dysfunctionele cognities veroorzaken problemen en houden stand
cognitieve restructurering
mensen hebben automatische gedachtes die teruggaan op schema’s
exposure therapy

43
Q

mindfullness benaderingen

A

heel toegankelijk
mensen heel bewust
stress reduceren, gedragsstoornissen

44
Q

meest effectieve techniek voor spychotherapie

A

CBT - cognitieve gedragtherapie

45
Q
A