stress Flashcards

1
Q

wat is stress

A

onevenwicht tussen draagkracht en belasting
per definitie subjectief
wat beschouw je als bedreiging
heterogeen concept = niet uniform

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

problem-focused coping stijl

A

alles wat mensen ondernemen om probleem opgelost te krijgen
bij een gevoel van controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

emotion-focused coping stijl

A

eigen negatieve emoties reguleren
bij gevoel van weinig controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meaning-based coping stijl

A

omgaan met dingen die mensen niet kunnen veranderen en heel impactvol zijn
betekenis zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meten van stress (3 manieren)

A

verbale metingen
fysiologische metingen
gedragsmetingen

vertonen weinig overeenkomsten, belicht altijd maar klein deel van de stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sweet study conclusie

A

naarmate mensen meer stress gerelateerde problemen krijgen, wordt de relatie tussen wat je lichaam doet en wat je subjectief ervaart een beetje losgekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 communicatiekanalen van hypothalamus

A

autonoom ZS
hormonale weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

autonoom ZS

A

naar organen
geen controle & beperkt bewustzijn
negatieve feedback loop
sympatisch en parasympatisch (reciprook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sympatisch ZS

A

fight or flight
energie mobiliseren
effect op groot deel van organen (1:10 pre vs postganglionaire zenuwen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

parasympatisch ZW

A

rust, minder actief tijdens stress
zeer lokale regulatie (1:3 pre vs postganglionaire neuronen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NT van parasympatisch ZS

A

Acetylcholine pre- en postganglionair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NT van sympatisch ZS

A

Acetylcholine preganglionair
noradrenaline postganglionair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hartslagvariabiliteit (HRV)

A

index voor cardiale parasympatische activiteit
respiratoire sinus aritmie (RSA)

geeft globaal beeld over capaciteit die organisme heeft om sympatische stress responsen te onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vagus nervus

A

gaat hartslag tonisch inhiberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geen vagale activiteit + sympatisch ZS sterker stimuleren

A

hartslag neemt lineair toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

achtergrond constante vagale stimulatie

A

toenemen van sympatische activiteit heeft minder effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vagale activiteit neemt toe

A

lineaire afname van hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

HRV meten

A

tijd tussen R-pieken op rythmogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat geeft een snelle oscillatie van HRV weer

A

RSA veroorzaakt door vagale outflow naar SA knoop
enkel Ach kan snelle veranderingen veroorzaken

zegt iets over parasympatische activiteit

20
Q

wat geeft trage oscillatie van HRV weer

A

gerelateerd aan baroreflex

21
Q

RSA (inademen & uitademen)

A

inademen = minder vagale outflow & snellere hartslag
uitademen = meer vagale outflow & tragere hartslag

22
Q

Polyvagale theorie van Porges

A

respons van instante daling van hartslag onder water om energie en zuurstof te besparen is in de evolutie ook stressrespons geworden

zou niet kloppen

23
Q

smart vagus (porges)

A

gemonitord via RSA
promoot aandachtsresponsen, emotionele expressie en communicatie
tonisch vertragende invloed op hart

24
Q

endocriene stress respons van adrenaline

A

fight or flight
versterkt acties van sympatisch ZS

25
Q

endocriene stress respons van bèta-endorfine

A

stemmingsregulerend en pijn reducerend

26
Q

endocriene stress respons van cortisol

A

energie vrijmaken, onderdrukken immuunresponsen, anti-inflammatoir

27
Q

hormonaal gevolg van acute stressor

A

adrenaline en noradrenaline in bloed door nier
hormonen versterken sympatische effecten

28
Q

hormonale gevolgen van langdurige stressor (minuten-uren)

A

activatie HPA-as
zet CRF vrij -> vrijzetting van ACTH en cortisol in bloedbaan

29
Q

normaal circadiaan ritme - cortisol

A

stijgt in ochtend en daalt doorheen dag
2 negatieve feedback sites

30
Q

cortisol secretie bij hypofyse

A

minder ACTH productie -> minder cortisol productie

31
Q

cortisol secretie bij hypothalamus

A

minder CRF vrijzetting -> minder cortisol

32
Q

invloed van stress op cortisol

A

meer cortisol aanmaak
-> circadiaan ritme zwakt af (verdwijnt zelfs bij chronisch)
-> feedback wordt positief ipv negatief
–> meer cortisol zorgt voor meer CTF en ACTH (= blijvende activatie van HPA-as)

33
Q

type 1 cortisol receptoren

A

MR minderalcorticoid receptor
sensitief voor lage concentraties
negatieve feedback regulatie
hippocampus, paraventriculaire nucleus

34
Q

type 2 cortisol receptoren

A

GR glucocorticoid receptoren
minder gevoelig
voor stressniveaus
vooral in amygdala
ook hippocampus en paraventriculaire nucleus

35
Q

cortisol onder hoge stress

A

vrijmaken van adrenaline in bloed
veel cortisol in hypothalamus
-> neagtieve feedback -> minder CRF -> minder activatie cortisol
veel cortisol in hippocampus
-> neagtieve feedback -> minder HPA-as -> minder CRF
veel cortisol in amygdala
-> positieve feedback -> meer CTF -> as blijft draaien

36
Q

effecten van overmatig cortisol

A

cushings syndroom
= dikke buik, slechte wondheling, blauwe plekken, rode kaken, …

37
Q

cortisolisme doorheen duur van stressor

A

initieel hypercortisolisme
na lange tijd lijkt HPA-as uitgeput en krijg je hypocortisolisme

38
Q

invloed van stress op gezondheid

A

stress kan je vatbaarder maken voor ontwikkelen van ziekte

39
Q

3 fasen van stress volgens Selye

A

acuut = veel energie mobiliseren
-> sympatische activatie zo hevig, houdt lichaam niet vol
resistance = lichaam stillaan uitgeput, blijft E mobiliseren
uitputting = geen energie meer mobiliseren
-> grootste gezondheidsrisico’s

40
Q

allostase

A

lichaam met acute stress respons garandeert stabiliteit = positief

41
Q

allostatische belasting

A

chronische belasting van lichaam heeft op lange termijn wel negatieve impact

42
Q

4 situaties van allostatische belasting

A
  1. telkens nieuwe factoren
    -> vraagt veel van lichaam
  2. herhaaldelijk dezelfde stressor zonder habituatie
  3. E mobilisatie maar niet terug naar basis niveau
    -> gebrek aan herstel
  4. inadequate stress respons
    -> lichaam niet in staat om E acuut te mobiliseren
43
Q

fysiologische route van gezonheidseffecten

A

anti-inflammatoire werking van vagus nervus (cytokines)
acute respons = aangeboren immuunsysteem
langdurige respons = daling aangeboren immuunsysteem

44
Q

gedragsroute van gezondheidseffecten

A

stressgevoelens verminderen door roken, alcohol, …

45
Q

sociale route van gezondheidseffecten

A

status van mensen is belangrijk
minder of meer buffers om met stress om te gaan

46
Q

zelf-effectiviteit

A

vertrouwen van mensen in zichzelf en controlegevoel vergroten kan stress reduceren

47
Q

stressverminderende factoren

A
  • sociale relaties & verbondenheid
  • positieve emoties
  • mentale veerkracht
  • trage ademhaling via buik -> meer parasympatische activatie, meer vagus, meer controle, …