arts-patiënt communicatie Flashcards
proximale uitkomsten van goede communicatie
wederzijds begrip, steun en vertrouwen, motivatie, …
intermediaire uitkomsten van goede communicatie
therapietrouw, zelfzorg, zelfmanagement
wat is goede communicatie
instrumenteel gedrag = taal aanpassen
affectief gedrag = begip, wat is de impact
info herhalen
verbale en non-verbale communicatie
attitude
actief luisteren
arts-patiëntrelatie (expertise)
hulpverlener als expert van ziekte en behandeling
patiënt als expert van zijn beleving en lichaam
gezamenlijke besluitvorming
gezamenlijke besluitvorming
samen pro’s en contra’s afwegen
asymmetrische samenwerking
voorkeur van patiënt detecteren en op afstemmen
evenwicht in arts-patiëntrelatie
afstand noodzakelijk maar ook empathie kunnen tonen
patiënt-centered in evenwicht met doctor-centered
open-to-closed cone = funnel approach
begin van gesprek eerder open vragen, tegen einde gesloten vragen
differentiële diagnose
jezelf dwingen om verder te kijken dan enkel de meest waarschijnlijke optie
Calgary-Cambridge model
nadruk op structuur van gesprek/vaardigheden voor elk stadium
alle stappen doorlopen is belangrijk
eindigen met safety net
2-agenda model
voldoende aandacht voor beide agenda’s
nadruk op samenwerking
gesprek met kwade patiënt
eerst kwaadheid aanpakken
gesprek met angstige patiënt
angst erkennen, exploreren en empathiseren
bedreiging verminderen
gesprek met patiënt is crisis
weg van uitlokkende factor
structureren, overnemen
tijdelijk geen info-uitwisseling, geen beslissingen = herplannen van wat gepland was
slechtnieuwsgesprek
heel individueel
partner of vertrouwenspersoon
ingeleid en gedoseerd
ingaan op vragen van patiënt
snel vervolggesprek
gesprek met functionele/onverklaarde klachten
klachten kunnen verklaard worden op een niet-klassieke manier
functioneren van orgaan is verstoord = makkelijker uit te leggen aan patienten, heeft minder negatieve connotatie
eigen bias
vaak psychologische factoren groter aandeel
attributie (klachten)
patiënt heeft aantal klachten en gaat die toeschrijven aan iets
reattributie proces
proces met patiënt doorlopen om samen tot de conclusie te komen dat klachten komen door een samenspel van verschillende factoren
fase 1 reattributiemodel
somatisch (hoofdpijn)
cognitief (klacht blijft, krijgt angst op iets ergers)
gedrag (pijnstillers, stoppen met activiteit, …)
sociaal (sociale context belangrijk, steun)
fase 2 reattributiemodel
klacht expliciet als reëel benoemen
vicieuze cirkel van angst
somatosensorische amplificatie
fase 3 reattributiemodel
nagaan of patiënt nu zelf link kan leggen tussen klacht en emoties/gedrag
heroriëntatie naar andere aanpak dan zuiver symptomatisch
cognitieve gevolgen
meer aandacht, des te meer klachten
gedragsmatige gevolgen
stop werk en hobby’s = achteruitgang mentale toestand
lichamelijke gevolgen
andere functionele klachten
vasocongestie (seksule responscyclus)
verhoogde bloeddoorstroming van genitaal weefsel
myotonie (seksuele responscyclus)
verhoogde neuromusculaire tensie
relaxatie en contractie
libido
seksueel verlangen
in welke mate spreekt intimiteit je nog aan
bevrediging (seksuele responscyclus)
appreciatie over gehele seksuele ervaring
MI = motivational interviewing
gedrag veranderen duurt lang
anders tegen patiënt spreken afhv welke fase van veranderingsproces
barrières verlagen
keuzes voorzien
verlangen verminderen
empathie tonen
ambivalentie DEARS
develop discrepancy
empathie
roll with resistance
support self-efficacy
develop discrepancy
vergelijk positieve en negatieve aspecten
roll with resistance
verander strategieën in respons op resistentie
support self-efficacy
versterk verantwoordelijkheid en vermogen tot slagen, gevoel geven dat ze het zelf kunnen overwinnen