wat is de patiënt met een bijzondere nood? Flashcards

1
Q

aangepaste gezondheidszorg is noodzakelijk bij? (5)

A
  • fysieke bpekering
  • ontwikkelingsstoornis
  • mentale beperking
  • cognitieve beperking
  • psycho-sociale beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat wordt er bedoeld met normalisering/mainstreaming

A

mensen worden zoveel mogelijk opgenomen in de maatschappij om ze zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hindernissen voor de zorgvraag (5)

A
  • financieel
  • architecturaal
  • transport
  • houding van zorgverstrekker
  • houding van persoon met beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

noem beperkingen die verband hebben met levensactiviteit

A

zelfzorg, slapen, zitten, horen zien, ademhalen, spreken, denken, leren, interactie met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem beperkingen die verband hebben met lichaamsfuncties

A

immuunsysteem, celgroei, orgaan functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beperking: verzwakking tgv (3)

A
  • aangeboren pathologie
  • ongeluk
  • ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verzwakking resulteert in vermindering van : (5)

A
  • fysiologische functie
  • anatomische functie
  • mentale functie
  • activiteitsbeperking
  • beperking in deelname aan de maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aantal mensen met een beperking neemt toe, waarom? (3)

A
  • betere medische zorg verhoogt overleving bij geboorte
  • overleving van personen met beperking verhoogt
  • levensverwachting verhoogt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

classificatie van beperkingen (7)

A
  • ontwikkelingsstoornis
  • zintuiglijke beperkingen
  • orthopedische beperking
  • medische beperkingen
  • cognitieve beperkingen/psychiatrische aandoeningen
  • degeneratieve aandoeningen van het czs
  • communicatie stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer is ontwikkelingsstoornis verworven?

A

als het veroorzaakt is door ziekte of trauma zoals diabetes, beroerte, MS/ALS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer is ontwikkelingsstoornis een leeftijdsgebonden stoornis?

A

bij dementie, arthrose, parkinson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 ontwikkelingsstoornissen

A
  • intellectuele beperking
  • hersenverlamming
  • epilepsie
  • autisme spectrum stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat willen de 4 ontwikkelingsstoornissen zeggen?

  • intellectuele beperking
  • hersenverlamming
  • epilepsie
  • autisme spectrum stoornissen
A
  • intellectuele beperking –> moeilijkheden met leren, kritisch denken en ontwikkelen van skills
  • hersenverlamming –> niet progessieve aandoening tgv hersenschade bij geboorte of voor maturiteit van czs
  • epilepsie –> tgv chemisch onevenwicht in de hersenen tgv ontwikkelingsstoornis
  • autisme spectrum stoornissen –> levenslange neurologische aandoeningen met beperkingen in communicatie en sociale interacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn orthopedische beperkingen? (3)

A

verlammingen, rugletsels, ontbrekende ledematen (Vaak ongeval of diabetes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

noem enkele medische beperkingen (4)

A

kanker, auto-immuunziekte (sjogren, lupus), HIV/AIDS, diabetes, nierziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noem cognitieve beperkingen/psychiatrische aandoeningen (4)

A

anorexia, dementie, beroerte, verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

noem voorbeelden degeneratieve aandoeningen van czs (4)

A
  • ziekte van alzheimer
  • ziekte van parkinson
  • ziekte van huntington
  • cerebrellaire ataxie
18
Q

wat betekent ataxie?

A

onregelmatig en onhandige bewegingen van ledematen en de romp waarbij je fijne motorische bewegingen niet kan uitvoeren

19
Q

communicatie stoornissen (3)

A
  • dysarthrie
  • apraxie
  • afasie
20
Q

communicatie stoornissen betekenis

  • dysarthrie
  • apraxie
  • afasie
A
  • dysarthrie –> spraakstoornis tgv spierzwakte veroorzaakt door schade aan centraal of perifeer zenuwstelsel
  • apraxie –> spraakstoornis tgc letsels in czs bv stotteren
  • afasie –> taalstoornis tgv neurologische schade
21
Q

wat betekent ADL? + noem voorbeelden

A

basis activiteiten in het dagelijks leven

- eten, aankleden, verzorging

22
Q

wat betekenis IADL? + noem voorbeelden

A

instrumentele activiteiten in het dagelijks leven

- eten maken, medicatie nemen, schoonmaken, auto rijden, gebruik van openbaar vervoer

23
Q

levels ADL/ IADL (level 0 tm 3)

A
0 = uitvoeren zonder assistentie
1= mogelijkheid tot uitvoeren met menselijke hulp maar wel nog steeds onafhankelijk
2 = mogelijkheid om te taak uit te voeren met gedeeltelijke hulp
3= vereist volledige hulp om de taak uit te voeren: volledig afhankelijk
24
Q

omgaan met persoon met beperking (5)

A
  • vermijd de term handicap
  • gun de pt zelfstandigheid
  • gesprek op oog hoogte
  • niet over pt spreken maar met de pt
  • niet behandelen als kind of inferieur
25
Q

5 hulpmiddelen voor personen met een beperking

A
  • loophulp
  • rolstoel
  • prothese
  • gehoorapparaat
  • bril, lenzen voor visuele beperking
26
Q

wat kan een hulpmiddel voor spraak zijn en hoe wordt dit genoemd?

A

AAC = augmentative and alternative communication

zoals bv doventaak, communicatie via borden/symvolen/tekeningen/ foto’s

27
Q

wat betekent quadriplegie?

A

mensen kunnen benen/armen niet bewegen

28
Q

waarvoor kunnen beschermende hulpmiddelen gemaakt worden?(4)

A
  • preventie van trauma bij gedragsstoornissen
  • preventie van knarsen, trauma lippen/wang
  • bescherming getraumatiseerd weefsel om heling toe te laten
  • functie herstel dmv klosprothese
29
Q

wat bevat the dental hygiene proces of care? (6)

A
  • assessment
  • diagnose
  • plan
  • implement
  • evaluatie
  • document
30
Q

medicatie kan gevolgen hebben voor de mond (3)

A
  • xerostomie
  • verminderde eetlust
  • verhoogde cariësrisico
31
Q

mogelijk hoger risico op mondproblemen (4)

A
  • verhoogd cariësrisico tgv slecht mh en dieet
  • paro-problemen op jongere leeftijd en ernstiger
  • ontwikkelingsvertraging
  • vertraagde tanderuptie
32
Q

orale en cranio-faciale afwijkingen, noem 3 voorbeelden

A
  • gespleten lip of verhemelte
  • faciale asymmetrie
  • hoge liplijn, uitdroging gingiva
33
Q

gewoonten die de harde en zachte weefsels kunnen beschadigen (6)

A
  • bruxisme
  • mondademhaling
  • herkauwen
  • eten van ongewone objecten
  • zelf-mutilatie
  • tongpersen
34
Q

hoe kan je zwakte of laralyse van de faciale spieren waarnemen?(3)

A
  • kauewn is onvoldoende
  • minder zelfreinigende bewegingen van de tong en wang
  • kwijlen en slikproblemen
35
Q

doelstellingen van het mondzorgplan (3)

A
  • regelmatige professionele screening en bahandeling
  • uitgebreide behandeling voorkomen
  • motiveren van pt en verzorger tot bekomen en behouden van de gezonde mond
36
Q

het is belangijk om ook de verzorger te motiveren. dagelijkse hygiëne kan minder goed van de pt zijn owv: (4)

A

gebrek aan kennis, motivatie, assistente en noodzakelijk cognitief/functioneel kunnen

37
Q

vereisten van aangepaste hulpmiddelen (5)

A
  • desinfecteren
  • duurzaam
  • mag geen mondvloeistoffen absorberen
  • vervangbaar
  • niet duur
38
Q

wat is de reden dat het cariës risico analyse verhoogd is? (3)

A
  • beperking toegang tot preventieve zorg
  • verminderde mogelijkheden voor zelfzorg
  • gebrek aan assistentie
39
Q

welke informatie verzamelen voor een afspraak? (4)

A
  • medische informatie
  • dentale informatie
  • supplementaire informatie
  • open einde/ andere informatie
40
Q

wat kan een voorbeeld van supplementaire informatie zijn?

A

hulpmiddelen die bv klaargelegd kunnen worden voor de behandeling. zoals een nierbekken bij teveel speeksel of een kokhalsreflex

41
Q

doel van het goed positioneren van de pt(3)

A
  • patiënt moet zich comfortabel voelen
  • goede belichting, zicht en toegankelijkheid mogelijk
  • let op opheffen hoofd met slik- of ademhalingsproblemen