Vocabulaire: cuisine et gastronomie (2) Flashcards
1
Q
l’apéritif (m)/l’apéro (m)
A
het aperitief
2
Q
la baguette
A
het stokbrood
3
Q
la bouillabaisse (de Marseille)
A
de bouillabaisse (soort vissoep)
4
Q
la choucroute
A
de zuurkoolschotel
5
Q
les crustacés (m)
A
de schaaldieren
6
Q
les escargots (de Bourgogne)(m)
A
de slakken (in lookboter)
7
Q
la ficelle
A
het dunne stokbrood
8
Q
les herbes de Provence (f)
A
de Provençaalse kruiden
9
Q
l’huile d’olive (f)
A
de olijfolie
10
Q
le produit du terroir
A
het streekproduct
11
Q
la ratatouille (niçoise)
A
de ratatouille (gerecht met groenten)
12
Q
le riz
A
de rijst
13
Q
la tartiflette
A
de tartiflette (aardappelgerecht met kaas)