Verbes réguliers en -ir. Vertalingen (Trimester 1) Flashcards
1
Q
partir
A
vertrekken
2
Q
vertrekken
A
partir
3
Q
dormir
A
slapen
4
Q
slapen
A
dormir
5
Q
mentir
A
liegen
6
Q
liegen
A
mentir
7
Q
servir
A
(be-)dienen, serveren
8
Q
(be-)dienen, serveren
A
servir
9
Q
sortir
A
uitgaan, naar buiten gaan
10
Q
uitgaan, naar buiten gaan
A
sortir
11
Q
sentir
A
ruiken, voelen
12
Q
ruiken, voelen
A
sentir
13
Q
finir
A
beëindigen, stoppen
14
Q
beëindigen, stoppen
A
finir
15
Q
affaiblir
A
verzwakken
16
Q
applaudir
A
applaudisseren
17
Q
verzwakken
A
affaiblir
18
Q
applaudiseren
A
applaudir
19
Q
avertir
A
verwittigen, waarschuwen
20
Q
verwittigen, waarschuwen
A
avertir
21
Q
définir
A
definiëren
22
Q
definiëren
A
définir