Verbes Irréguliers parti 1 (Trimester 2) Flashcards
1
Q
aller
A
gaan
2
Q
s’asseoir
A
zitten / plaats nemen
3
Q
battre
A
slaan
4
Q
boire
A
drinken
5
Q
bouillir
A
koken
6
Q
conclure
A
besluiten
7
Q
exclure
A
uitsluiten
8
Q
inclure
A
insluiten / opnemen
9
Q
connaître
A
kennen
10
Q
apparaître
A
verschijnen
11
Q
disparaître
A
verdwijnen
12
Q
reconnaître
A
herkennen
13
Q
coudre
A
naaien
14
Q
courir
A
rennen, lopen
15
Q
croire
A
geloven
16
Q
cueillir
A
plukken
17
Q
accueillir
A
ontvangen
18
Q
devoir
A
moeten
19
Q
dire
A
zeggen
20
Q
redire
A
herhalen, nazeggen
21
Q
contredire
A
tegenspreken
22
Q
interdire
A
verbieden, ontzeggen
23
Q
médire
A
kwaadspreken
24
Q
prédire
A
voorspellen
25
écrire
schrijven
26
décrire
beschrijven
27
s'inscrire
zich registreren
28
prescrire
voorschrijven
29
émouvoir
aangrijpen
30
envoyer
versturen
31
faire
doen, maken
32
refaire
overdoen
33
satisfaire
bevredigen
34
falloir
moeten
35
fuir
vluchten
36
s'enfuir
(ont)vluchten
37
lire
lezen
38
élire
verkiezen
39
relire
herlezen
40
gaan
aller
41
zitten / plaats nemen
s'asseoir
42
slaan
battre
43
drinken
boire
44
koken
bouillir
45
besluiten
conclure
46
uitsluiten
exclure
47
insluiten
inclure
48
kennen
connaître
49
verschijnen
apparaître
50
verdwijnen
disparaître
51
herkennen
reconnaître
52
naaien
coudre
53
rennen, lopen
courir
54
geloven
croire
55
plukken
cueillir
56
ontvangen
accueillir
57
moeten
devoir
58
zeggen
dire
59
herhalen, nazeggen
redire
60
tegenspreken
contredire
61
verbieden, ontzeggen
interdire
62
kwaadspreken
médire
63
voorspellen
prédire
64
schrijven
écrire
65
beschrijven
décrire
66
zich registreren
s'inscrire
67
voorschrijven
prescrire
68
aangrijpen
émouvoir
69
versturen
envoyer
70
doen / maken
faire
71
overdoen
refaire
72
bevredigen
satisfaire
73
moeten
falloir
74
vluchten
fuir
75
(ont)vluchten
s'enfuir
76
lezen
lire
77
verkiezen
élire
78
herlezen
relire