Verbes réguliers en -er. Vertalingen. (Trimester 1) Flashcards
denken
penser
penser
denken
vergeten
oublier
oublier
vergeten
waarderen, appreciëren
apprécier
apprécier
waarderen, appreciëren
toevertrouwen
confier
confier
toevertrouwen
roepen, schreeuwen
crier
crier
roepen, schreeuwen
publiceren
publier
publier
publiceren
bedanken
remercier
remercier
bedanken
controleren, nakijken
vérifier
vérifier
controleren, nakijken
achteruitgaan, -rijden
reculer
reculer
achteruitgaan, -rijden
springen
sauter
sauter
springen
durven
oser
oser
durven
eten
manger
(ver-)wisselen, veranderen
changer
changer
(ver-)wisselen, veranderen
zich omkleden
se changer
se changer
zich omkleden
verbeteren
corriger
corriger
verbeteren
verhuizen
déménager
déménager
verhuizen
aanmoedigen
encourager
encourager
aanmoedigen
eisen
exiger
exiger
eisen
mengen
mélanger
mélanger
mengen
zwemmen
nager
nager
zwemmen
sneeuwen
neiger
neiger
sneeuwen
(ver-)delen
partager
partager
(ver-)delen
beschermen
protéger
protéger
beschermen
opruimen
ranger
ranger
opruimen
vooruitgaan, -rijden
avancer
avancer
vooruitgaan, -rijden
aankondigen
annoncer
annoncer
aankondigen
beginnen
commencer
commencer
beginnen
(zich) verplaatsen
(se) déplacer
(se) déplacer
(zich) verplaatsen
uitvegen, wissen
effacer
effacer
uitvegen, wissen
zich oefenen, trainen
s’exercer
s’exercer
zich oefenen, trainen
werpen
lancer