Hoofdstuk 5: Les gestes qui sauvent. (Trimester 1) Flashcards
zelfklevend
adhésif
neus-
nasal
steriel
stérile
medisch
médical
verlamd
paralysé
hoog
haut
vorig
prédédent
gespecialiseerd
spécialisé
bleek
pâle
besmettelijk
contagieux
de bloedruk nemen
prendre la tension
flauwvallen
tomber dans les pommes
er … uitzien
avoir l’air …
de polsslag nemen
prendre le pouls
terug bij bewustzijn komen
revenir à soi
koorts opnemen
prendre (votre) température
een spuitje geven
faire une piqûre
vermijden
éviter
stikken
s’étouffer
een verband aanleggen (bij iemand)
(vous) faire un pansement
diep inademen
respirer profondément
wat bloed aftappen, afnemen
faire une prise de sang
zeg: aah!
dites: aah!
Doet het pijn als ik hier druk?
Ça fait mal quand j’appuie ici?
lijden aan
souffrir de
onwel worden
avoir un malaise
de mouw oprollen
relever la manche
pijn hebben
avoir mal à
een urineschaal
un échantillon d’urine
een radiografie nemen
faire une radio(graphie)
de wonde ontsmetten
désinfecter la plaie
uw wonde hechten
faire quelques points de suture
zorg dragen voor
prendre soin de
een geneesmiddel innemen
prendre un médicament
de kamer (het bed) houden
garder le lit
uitgestrekt op de grond leggen
étendre sur le sol
op de grond leggen, zetten
mettre par terre
het hoofd
la tête
het gelaat
le visage
de nek
la nuque
de schouders
l’épaule (v)
de elleboog
le coude
de rug
le dos
het achterwerk
le derrière
het been
la jambe
de voet
le pied
de knie
le genou
de buik
le ventre
de hand
la main
de arm
le bras
de borst(kas)
la poitrine
de oksel
l’aisselle (v)
de schedel
le crâne
de keel
la gorge
de baard
la barbe
de snor
la moustache
het middel (van een lichaam)
la taille
de zij, de flank
le côté
de huid
la peau
het hart
le coeur
het bloed
le sang
de maag
l’estomac (m)
de long
le poumon
de lever
le foie
de nier
le rein
de spier
le muscle
de zenuw
le nerf
EHBO
le secourisme
de chemist
le chimiste
geneeskunde
la médecine
tandarts
le dentiste
een vaccin
un vaccin
een urinestaal
un échantillon
een radiografie
une radio(graphie)
een spuitje
une piqûre
een t-shirt
un t-shirt
het haar
les cheveux
het DNA
l’ADN
de pols
le poignet
apotheek
le pharmacien
het oog
l’oeil
een verband
un pansement
de arts, geneesheer
le médecin
het oor
l’oreille (v)
de nagel
l’ongle (m)
de enkel
la cheville
de hiel
le talon
de voetzool
la plante du pied
de huisarts
le médecin généraliste
een geneesmiddel
un médicament
een verpleger/een verpleegster
un infirmier/une infirmière
de tand
la dent
de kin
le menton
de eed
le serment
de hals
le cou
het voorschrift
l’ordonnance
de tong
la langue
de oorsprong
l’origine
de lip
la lèvre
de lepel (als hoeveelheid)
la cuillerée
de neus
le nez
de pleister
le sparadrap
de uitvinding
l’invention
de wang
la joue
de bovenzijde van de hand
le dos de la main
de handpalm
la paume
de duim
le pouce
de vinger
le doigt
de pil
la pilule
de siroop
le sirop
het verband
le bandage
de wimper
le cil
de capsule
la capsule
de watten
la ouate
de wenkbrouw
le sourcil
het ontsmettingsmiddel
l’antiseptique
het ooglid
la paupière
de teen
l’orteil (m)
een methode
une méthode
het medicijn
le médicament
een (bruis)tablet, medicijn om in te slikken
un comprimé
een orgaan
un organe
het voorhoofd
le front
het hechtverband
le pansement adhésif
de ontdekking
la découverte
de mond
la bouche
de neusdruppels
les gouttes nasales
de druppel
la goutte
de zalf
la pommade
de gewrichten
les articulations
het steriel verband
la compresse stérile
de zwangerschap
la grossesse
de polsslag
le pouls
de bevalling
l’accouchement
de kinesiterapeut
le kinésithérapeute
de tandarts
le dentiste
de apotheker
le pharmacien
de verantwoordelijkheid
la responsabilité
het slachtoffer
la victime
de brancard
le brancard
de beweging
le mouvement
de maaltijd
le repas
een chemisch element
un élément chimique
de mensen
les gens
verzorgen
soigner
bloeden
saigner
onderzoeken
examiner
uittrekken
enlever
inademen
respirer
combineren
combiner
nemen
prendre
niezen
éternuer
hoesten
tousser
zeggen
dire
oprollen
relever
vertrekken
partir
voelen, ruiken
sentir
simuleren
simuler
overgeven
vomir
ontsmetten
désinfecter
voorschrijven
prescrire
oplossen (van een stof bijvoorbeeld)
dissoudre
inslikken
avaler
aanbrengen
appliquer
aandoen, zetten, leggen
mettre
rusten
se reposer
houden, bewaren
garder
vallen
tomber
vasthaken, vasthouden (aan)
accrocher (à)
vragen
demander
wachten
étendre
opheffen
soulever
appreciëren, waarderen
apprécier
losmaken, losknopen
desserrer
draaien
tourner
reageren
réagir
vermijden
éviter
stikken
s’étouffer
ademen
respirer
werken
travailler
zoeken, halen
chercher
uitleggen
expliquer
transporteren, vervoeren
transporter
ontwikkelen
développer
bewegen
bouger
(voor)bereiden, klaarmaken
prép
verlagen
baisser
plooien
plier
opstaan
lever
veilig stellen
sécuriser