Verba met vaste prepositie Flashcards

1
Q

afspreken

A

met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

antwoord geven

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

antwoorden

A

op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bang zijn

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bedanken

A

voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beginnen

A

met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bellen

A

naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

deelnemen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

denken

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

doorgaan

A

met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vrag stellen

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gaan

A

om/over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geinteresseerd zijn

A

in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genieten

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

herinneren

A

aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het eens zijn

A

met

17
Q

houden

A

van

18
Q

luisteren

A

naar

19
Q

reageren

A

op

20
Q

schrijven

A

over

21
Q

spreken

A

met

22
Q

stuuren

A

naar

23
Q

toestemming geven

A

om/voor

24
Q

trots zijn

A

op

25
Q

trouwen

A

met

26
Q

uitnodigen

A

voor

27
Q

vertellen

A

aan

28
Q

voorstellen

A

aan

29
Q

vragen

A

aan

30
Q

wachten

A

op

31
Q

zeggen

A

tegen

32
Q

zich interesseren

A

voor

33
Q

zin hebben

A

in/om

34
Q

afnemen (decrease)

A

met

35
Q

blijken

A

uit

36
Q

gelijkstaan (equate to)

A

aan

37
Q

stijgen

A

van…naar/tot

38
Q

toenemen (increase)

A

met