Verb Moeten Flashcards
1
Q
Moeten
A
must
2
Q
Ik
A
moet
3
Q
je, u, hij/ze/het
A
moet
4
Q
wij, jullie, ze
A
moeten
5
Q
past singular
A
moest
6
Q
past plural
A
moesten
Moeten
must
Ik
moet
je, u, hij/ze/het
moet
wij, jullie, ze
moeten
past singular
moest
past plural
moesten