Imperfectum Verbs Flashcards
1
Q
2 forms
A
singularis/pluralis
- te or ten
- de or den
2
Q
stoppen
A
stop
stopte/ten
3
Q
maken
A
maak
maakte/ten
4
Q
wandelen
A
wandel
wandelde/den
5
Q
zetten
A
zet
zeTTe/ten
6
Q
antwoorden
A
antwoord
antwoorDDe/den
7
Q
reizen
A
reis
reisde/den
ALWAYS D
8
Q
leven
A
leef
leefde/den
ALWAYS D