Irregular Verbs Flashcards
schrijven
Present: schrIJF
Simple Past: schrEEF
Perfect Past: geschrEVEN.
- ge schre(long) ven
zitten
āiā is short therefore two TT
Present: zit
Simple Past: zAt
Perfect Past: gezEten
verliezen
Present: verlieS
Simple Past: verlOOR
Perfect Past: verlOren
- ver lo(long) ren
winnen
Present: win
Simple Past: wOn
Perfect Past: gewOnnen
- ge wo(short) nnen
vergeten
Present: vergEEt
Simple Past: vergAt
Perfect Past: vergeten
rijden
Present: rijd
Simple Past: rEEd
Perfect Past: gereden
- ge re(long) den
meenemen
Present: nEEm mee
Simple Past: nAm mee
Perfect Past: genOmen
- ge no(long) men
doen
Present: doe
Simple Past: dEEd
Perfect Past: gedAAn
one syllable
brengen
Present: breng
Simple Past: brACHT
Perfect Past: gebrACHT
zoeken
Present: zoek
Simple Past: zOCHT
Perfect Past: gezOCHT
zich vorstellen
Present: stel me vOOR
Simple Past: steLDE me voor
Perfect Past: voorgestelD
geloven
Present: gelooF
Simple Past: geloofDe
Perfect Past: geloofD
reizen
Present: reis
Simple Past: reisDe
Perfect Past: gereisD