Object Pronouns Flashcards
1
Q
ik hou van…
A
mij
2
Q
jij
A
jou
3
Q
hij/zij/het
A
hem, haar, het
4
Q
wij
A
ons
5
Q
jullie
A
jullie
6
Q
ze
A
hen
ik hou van…
mij
jij
jou
hij/zij/het
hem, haar, het
wij
ons
jullie
jullie
ze
hen