Verba met ER + vaste prepositie Flashcards
1
Q
prist k tomu
A
erbij komen
2
Q
byt vedla
A
ernaast zitten
3
Q
prist na to
A
erop komen
4
Q
done for this week
A
erop zitten
5
Q
contribute against
A
ertegen kunnen
6
Q
narazit nato
A
erteganaan lopen
7
Q
ist prec
A
ervandoor gaan
8
Q
go for it
A
ervoor gaan
9
Q
to find out
A
erachter komen
10
Q
boek
A
uit
11
Q
eten
A
op
12
Q
werk
A
af
13
Q
tv
A
aan of uit