Unita 4 Flashcards
boodschappen doen
fare spese
dansen
ballare
een uitstapje
una gita
drinken
bere
het weekend
il fine settimana
rustig
tranquillo
allebei, beiden
tutti e due
een gebeurtenis
un avvenimento
bestellen
ordinare
Hoe heb jij het weekend doorgebracht?
Come hai passato il fine settimana?
Niet slecht
Non c’è male
redelijk
abbastanza
en, nou, zo, dus
allora
gewoonlijk
solito
de dagelijkse dingen
le solite cose
vertellen
raccontare
rond
verso
rond 9 uur
verso le 9
gisteren
ieri
dineren, avondeten
cenare
vermakelijk, gezellig
divertente
hoe dan ook
comunque
middernacht
mezzanotte
heel wat, heel veel
un sacco
de middag
il pomeriggio
met veel haast
in gran fretto
de zaal
la sala
voordat
prima di
voor het begin
prima dell’inizio
intensief, intens
intenso
kortom
insomma
een samenvatting
un riassunto
uitgaan, naar buiten gaan
uscire
uitgegeaan, naar buiten gegaan
uscito
gedronken
bevuto
(ver)blijven
rimanere
verbleven, gebleven
rimasto
de pasta beetgaar
la pasta al dente
eergisteren
l’altro ieri
vergissen
sbagliare
als ik me niet vergis
se non sbaglio
stipt
in punto
om 9 uur stipt
alle 9 in punto
Wat heeft u gisteren gedaan?
Cosa ha fatto ieri?
verdenken
sospettare
de diefstal
il furto
gebeuren, plaatsvinden
avvenere
schrijven
scrivere
geschreven
scritto
weer binnenkomen
rientrare
weer binnengekomen
rientrato
bereiken
giungere
bereikt
giunto
gebeuren
succedere
gebeurd
successo
Wat is er gebeurd?
(Che) cosa è successo?
geboren worden
nascere
geboren
nato
leuk vinden, bevallen
piacere
leuk gevonden, bevallen
piaciuto
lijken, schijnen, blijken
sembrare
lachen
ridere
gelachen (voltooid deelwoord)
riso
de rijst
il riso
huilen
piangere
gehuild
pianto
dalen, naar beneden gaan
scendere
gedaald, naar beneden gegaan
sceso
rennen
correre
gerend
corso
die, dat
quello
die dag
quel giorno
meteen
subito
herinneren
ricordare
als ik me goed herinner
se ricordo bene
dat is, dat wil zeggen
cioè
tenslotte, uiteindelijk, aan het einde
alla fine
als eerste
anzitutto
als eerste (ding)
per prima cosa
eerst
prima
voordat, alvorens
prima di
eerst ben ik naar de tandarts gegaan
prima sono andato dal dentista
voordat ik naar de tandarts ging/ga
prima di andare dal dentista
na twee uur
dopo le due
dan, daarna, toen
poi
daarna
dopo
later
più tardi
zo
così
tenslotte, uiteindelijk
alla fine
zeggen
dire
gezegd
detto
corrigeren
correggere
gecorrigeerd
corretto
lezen
leggere
gelezen
letto
het bed
let op: il letto
nemen
prendere
genomen
preso
uitgeven, spenderen
spendere
uitgegeven, gespendeerd
speso
sluiten
chiudere
gesloten
chiuso