Unita 10 Flashcards
1
Q
het tevisieprogramma
A
il programma televisivo (pl. i programmi televisivi)
2
Q
de soap
A
la soap opera
3
Q
de quiz
A
il quiz
4
Q
de talk show, het praatprogramma
A
il talk show
5
Q
de uitzending
A
la trasmissione
6
Q
thematisch
A
tematico
7
Q
de leider, de presentator
A
il conduttore
8
Q
Er is een uitzending over ..
A
C’è una trasmissione su..
9
Q
zappen
A
zapping
10
Q
tof, pienter, knap, bijdehand
A
in gamba
11
Q
de televisiekijker, de toeschouwer
A
il telespettatore
12
Q
alleen
A
solamente (bijwoord)
13
Q
uitbuiten
A
sfruttare:
14
Q
rechtstreeks, live
A
in diretta
15
Q
ik probeer je te laten begrijpen/duidelijk te maken
A
cerco di farti capire
16
Q
de subcultuur
A
la sottocultura
17
Q
het interesseert me
A
mi interessa
18
Q
interesseren
A
interessare
19
Q
heel hoog
A
altissimo
20
Q
de dag daarna
A
il giorno dopo
21
Q
het ergert me
A
mi dà fastidio
22
Q
afkeer, walging, hekel
A
il fastidio
23
Q
hij speelt de filosoof, hij filosofeert
A
fa il filosofo
24
Q
filosoof
A
il filosofo
25
leren, les geven
insegnare
26
skiën
sciare
27
lenen, uitlenen
prestare
28
opnieuw, samenstellen, reconstrueren
ricostruire
29
de documentaire
il documentario
30
logisch
logico
31
dat alles
tutto ciò
32
Chinees
cinese
33
geluk brengen
portare fortuna
34
vaak, meerdere keren
più volte
35
in de maling nemen, voor de gek houden
prendere in giro
36
de kuststreek
la costiera
37
zenden, sturen
inviare
38
de telegram
il telegramma
39
de felicitatie, de gelukwens
la congratulazione
40
bijwonen, omgaan met, bezoeken
frequentare
41
de wedstrijd, concours
il concorso
42
de gelegenheid
l’opportunità
43
om eerlijk te zijn
ad essere sincero
44
eerlijk, oprecht, openhartig, echt
sincero
45
Kun je me een handje helpen?
Mi puoi dare una mano?
46
te leen
in prestito
47
de lening
il prestito
48
het doosje
la cassetta
49
vind je dat ...? lijkt het je…?
ti pare ...?
50
de mening, oordeel
il parere
51
het verdriet, de spijt
il dispiacere
52
ik heb geen zin
non mi va
53
klagen, jammeren
lamentarsi
54
verplaatsen
spostare
55
erin slagen te
riuscire a
56
de hifi, muziekinstallatie
lo stereo
57
feliciteren
fare gli auguri
58
de gelukwens
l’augurio
59
dat, het
esso
60
Wat heb je gisteren gezien?
Cos’hai visto ieri?
61
het gesprek, de dialoog
la conversazione
62
Caesar
Cesare
63
Cleopatra
Cleopatra
64
radio en televisie
la radiotelevisione
65
het journaal, nieuws
il telegiornale
66
de tekenfilm
il cartone animato
67
de legioensoldaat:
il legionario
68
Romulus
Romolo
69
Remus
Remo
70
Carthago
Cartagine
71
de finale
la finale
72
reality
reality
73
het rad, de wiel
la ruota
74
de actualiteit
l’attualità
75
ontvangen
ricevere
76
het jaar nul
l’anno zero
77
ik vind hem onsympathiek, onaardig
mi è antipatico
78
de aflevering
la puntata
79
leve, hup
forza
80
de slagzin
lo slogan
81
die mis ik nooit
non la perdo mai
82
laat in de avond
tarda serata
83
het werelddeel
il continente
84
over
oltre
85
de Middellandse Zee
il Mar Mediterraneo
86
is walgelijk!
fa schifo!
87
de vuiligheid, smerigheid
lo schifo
88
digitaal
digitale
89
de fan, bewonderaar
il fan
90
de satelliet-, per satelliet
satellitare
91
uitleggen, verklaren
commentare
92
vergelijken
confrontare
93
het automobilisme
l’automobilismo
94
Grand Prix, Grote Prijs
G.P. (Gran Premio)
95
de televisiefilm, serie
il telefilm
96
het nieuwsbericht
il notiziario
97
de show, muziek- en dansspektakel
lo show
98
de (reclame)spot
lo spot
99
aflevering
l’episodio
100
het net
la rete
101
het variété, muziek- en dansspektakel
la varietà
102
50 inch-scherm
da 50 pollici
103
de duim, inch
il pollice (i pollici)
104
de reportage
il servizio
105
de afstandbediening
il telecomando
106
de antenne
l’antenna
107
parabool-
parabolica
108
ter beschikking
a disposizione
109
de schikking, aanleg, regeling
la disposizione
110
de presentatrice
la presentatrice
111
uitgezonden worden, de lucht ingaan
andare in onda
112
gelijk
uguale
113
Zet ‘m aub op een andere zender!
Cambia canale, per favore!
114
magisch
magica
115
de fabel, het sprookje
la fiaba
116
gezond
sano
117
de slagzinnen
la battuta
118
de pauze
l’intervallo
119
reclame-
pubblicitario
120
het artikel
l’articolo
121
zat
stufo
122
ik ben het zat
me ne sono stufo
123
ik ben het ... zat
mi sono stufo di ..
124
door elkaar
alla rinfusa
125
de droom
il sogno
126
deelnemen aan
partecipare a
127
ik heb het (hem, dat, dit) nodig
mi serve
128
anders
altrimenti
129
dan houdt hij niet meer op
non la finisce più
130
schreeuwen
urlare
131
grappig, bijdehand, geestig
spiritoso
132
het vertrouwen
la fiducia
133
verraden, bedriegen
tradire (tradisco, etc.)
134
Neem ‘m gerust!
Prendilo pure!
135
neem dat maar!, neem dat gerust!
prendilo pure!:
136
maar, wel
pure
137
de keelpijn
il mal di gola
138
de keel
la gola
139
knuffelen
coccolare
140
een studievakantie
una vacanza studio
141
scheuren, verscheuren
strappare
142
de redactie
la redazione
143
stuur me die e-mail door
girami quella e-mail
144
de statistiek
la statistica
145
het dagblad
il quotidiano
146
zo snel mogelijk
al più presto
147
laat me maar slapen
lasciami dormire
148
welnee
macché
149
morgenochtend
domattina
150
verdubbelen
raddoppiare
151
uitgezonderd is
fa eccezione
152
Sla rechtsaf!
F. Gira a destra!
153
steeds rechtdoor
sempre dritto
154
recht
dritto
155
het honderdtal
il centinaio (pl. le centinaia)
156
meters
il metro
157
rij
la fila
158
zijstraat
la traversa
159
kruispunt
l’incrocio
160
aan jouw rechterkant
sulla tua destra
161
de wegwijzer
l’indicazione)
162
het altaar
l’altare
163
het vaderland
la patria
164
Het toepassen
Abilità
165
voor (niet tegen)
pro
166
tegen
contro
167
de eigenaardigheid
la caratteristica
168
de moderne communicatiesystemen, de massamedia
i mass media
169
de kant
il lato
170
positief
positivo
171
De Italiaanse televisie
La televisione in Italia
172
gemiddeld
in media
173
gemiddeld getal
media
174
verdelen in
dividere in
175
categorie, de groep
la categoria
176
van de staat, staats-
statale
177
d.w.z., oftewel
ovvero
178
de administratie, beheer, bestuur
l’amministrazione
179
de raad
il consiglio
180
de regering
il governo
181
financieren
finanziare
182
het kijk- en luistergeld
il canone di abbonamento
183
beschikken (over)
disporre (di)
184
het bericht
il messaggio
185
de sponsor
lo sponsor
186
onderbreken
interrompere
187
door de ether, via de kabel
terrestre
188
de abonnee
l’abbonato
189
de decoder
il decodificatore
190
het tiental
la decina
191
de televerkoop
la televendita
192
de verspreiding
la diffusione
193
kosteloos
gratuitamente
194
wijden, toewijden
dedicare
195
bevredigen, tevreden stellen
soddisfare
196
veeleisend
esigente
197
Formule 1 (één)
Formula 1 (uno)
198
De Italiaanse pers
La stampa italiana
199
ondanks
malgrado
200
de kop (van een artikel)
la testata
201
het exemplaar
la copia
202
gesticht, opgericht
fondato
203
het weekblad
il settimanale
204
de eigendom
la proprietà
205
is gevestigd
ha sede
206
de zetel, vestiging
la sede
207
de natie, land
la nazione
208
het orgaan
l’organo
209
officieel
ufficiale
210
de partij
il partito
211
het duizendtal, duizenden
il migliaio (pl. le migliaia)
212
de bijlage
l’inserto
213
in zwart-wit
in bianco e nero
214
de misdaadrubriek
la cronaca
215
het toestel, apparaat
l’pparecchio
216
de bijlage
il fascicolo
217
het ongeluk
l’incidente
218
verkeers –
stradale
219
het wonder
il miracolo
