tt vragen deel 2 Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er met de activiteit van de glycogenolyse en de activiteit van de glycogenese in de skeletspiercel na binding van adrenaline aan de beta-adrenerge receptor op het sarcolemma?

Beschrijf de achtereenvolgende reacties die leiden tot verandering van de activiteit van de glycogenolyse en de glycogenese.

A
  • cyclisch AMP wordt verhoogd (1p)
  • verhoging van de proteine kinase A activiteit (1p)
  • fosforylering van zowel glycogeen fosforylase kinase als glycogeen synthase (1p)
  • fosforylase kinase fosforyleert glycogeen fosforylase (1p)
  • fosforylering activeert fosforylase en remt glycogeen synthase (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tijdens vetzuuroxidatie in de levercel zorgen producten van de beta-oxidatie voor remming van de glucose oxidatie door remming van de activiteit van het pyruvaat dehydrogenase complex (PDHc).
1. Noem twee producten van de beta-oxidatie die zorgen voor remming van de PDHc activiteit. (2p)
2. Beschrijf de werkingsmechanismen waarmee deze twee producten de PDHc activiteit remmen (3p).

A
  1. NADH, ATP en acetyl-CoA (2p)
  2. beide remmen PDH rechtstreeks (1p), en activeren PDH kinase dat PDH fosforyleert (1p) en daarmee inactiveert (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De snelheid van de vetzuuroxidatie in de spiercel wordt bepaald door het intracellulaire vetzuuraanbod, en de snelheid van de vetzuuropname door het mitochondrion.

Beschrijf de achtereenvolgende stappen waarmee een vetzuur vanuit het cytosol het mitochondrion in wordt getransporteerd, en hoe deze opname wordt onderdrukt door de vorming van malonyl-CoA. (5p)

A
  • vetzuur wordt geactiveerd tot vetzuur-CoA (1p)
  • vetzuur-CoA wordt aan de cytosolaire zijde omgezet in een vetzuur-carnitine ester (1p),
  • deze reactie wordt geremd door malonyl-CoA (1p)
  • vetzuur-carnitine-esters wordt uitgewisseld met mitochondriaal vrij carnitine (1p)
  • intramitochondriaal wordt vetzuur-carnitine ester omgezet in vetzuur-CoA onder vrijmaking van carnitine (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verklaar hoe dit hoge alcohol promillage de oorzaak kan zijn van de lage bloedsuikerspiegel bij deze patiënt.

A

Leverglycogeen is niet meer voldoende om bloedsuiker op peil te houden (1p) en is handhaving van de bloedsuikerspiegel meer afhankelijk van de gluconeogenese geworden. De gluconeogenese wordt tijdens de verwerking van alcohol echter geremd (1p) door de verstoring van de redoxtoestand in de lever (verhoogde NADH/NAD+ ratio, 1p).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor is na 10 dagen het glucose verbruik weer in balans gebracht met de verhoogde glucose inname? Noem drie processen. (3p)

A
  • meer glycogenese dus grotere glycogeenvoorraad
  • meer energiebehoefte, dus glucose oxidatie tgv DIT en verhoogd BMR (stijging leptine).
  • Preferentiële glucose verbranding ten koste van vetzuur verbranding.
  • Verhoogde vetsynthese uit glucose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij overgang van voeden naar vasten moet het lichaam overschakelen op een andere bron van glucose.
1. Wat is de belangrijkste bron van glucose na 6 uur vasten?
2. Wat is de belangrijkste bron van glucose na 36 uur vasten?

A
  1. Leverglycogeen, gluconeogenese is nog nauwelijks gestart omdat er nog weinig aminozuren en glycerol beschikbaar is in de lever(2p)
  2. Gluconeogenese, leverglycogeen is op. (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij voeden na een periode van vasten verandert in de levercel de fosforyleringstoestand van het bifunctionele enzym PFK2/FBPase2.

Om welke verandering in fosforyleringstoestand gaat het hier, en beschrijf de achtereenvolgende stappen waarmee deze verandering leidt tot verandering van de snelheid van de glycolyse en de snelheid van de gluconeogenese in de levercel. (5p)

A
  • het bifunctionele enzym wordt gedefosforyleerd
  • hierdoor wordt PFK2 actief en FBPase inactief
  • hierdoor stijgt de intracellulaire concentratie van fructose-2,6-bisfosfaat
  • fructose-2,6-bisfosfaat activeert PFK1 en daarmee de glycolyse snelheid
  • fructose-2,6-bisfosfaat onderdrukt FBPase1 en remt daarmee de gluconeogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Na de maaltijd wordt onder invloed van insuline vet in de vorm van triglyceriden opgeslagen in het vetweefsel. Hiervoor is het belangrijk dat insuline de opname van glucose door de vetcel sterk verhoogt.

Noem de twee producten die met behulp van glucose metabolisme in de vetcel gevormd worden, en verklaar voor beide producten waarvoor deze noodzakelijk zijn voor de opslag van vet in de vetcel. (4p)

A
  • synthese van glycerol-3-fosfaat, is nodig om geactiveerde vetzuren te veresteren tot TG (2p)
  • generatie van ATP, om vetzuren te kunnen activeren naar CoA-esters (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de spier kan het enzym glycogeen fosforylase tijdens contractie geactiveerd worden door de verhoging van de AMP en Ca2+ concentratie in de cytosol, zonder dat daarbij hormonen een rol spelen.

  1. Leg het mechanisme uit waardoor glycogeen fosforylase wordt geactiveerd als gevolg van verhoging van de AMP concentratie (2p)
  2. Leg het mechanisme uit waardoor glycogeen fosforylase wordt geactiveerd als gevolg van verhoging van de Ca2+ concentratie (2p)
A
  • allosterie: AMP bindt rechtstreeks aan het fosforylase, wat leidt tot vormverandering
  • Ca2+ bindt aan fosforylase kinase, waardoor fosforylase wordt gefosforyleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf hoe de activiteit van acetyl-CoA carboxylase onder deze omstandigheden wordt verhoogd, en hoe dit leidt tot onderdrukking van de vetzuuroxidatie.

A
  • Glucose opname, dan is insuline verhoogd. (1p)
  • Insuline zorgt voor dèfosforylering van acetyl-CoA carboxylase, (of insuline verhoogt citraat aanbod in het cytoplasma) (1p)
  • hierdoor wordt meer malonyl-CoA aangemaakt (1p)
  • malonyl-CoA remt vetzuuropname door het mitochondrion (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een 16-jarige patiënt, bekend met een ureumcyclusdefect, wordt op de afdeling Interne Geneeskunde binnengebracht met verschijnselen die duiden op verhoogde ammoniakspiegels. Op grond hiervan wordt besloten om de patiënt antibiotica toe te dienen en een koolhydraatrijk, eiwitbeperkt dieet voor te schrijven.

  1. Verklaar wat het nut is van de antibiotica bij deze patiënt.
  2. Verklaar wat het nut is van het koolhydraat-rijk, eiwitbeperkt dieet bij deze patiënt.
A
  1. Antibiotica onderdrukken de darmflora en daarmee de ammoniak productie in de darm (2p)
  2. Beperking van de ammoniakproductie in de afbraak van aminozuren uit het voedsel (eiwitbeperking) of ten behoeve van de gluconeogenese (koolhydraatrijk). (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bloedonderzoek geeft een alcohol promillage van 2,1, een bloedglucosewaarde van 3,3 mmol/L, en een pH van 7,3 aan. In het bloed wordt een sterk verhoogde hoeveelheid lactaat en β-hydroxybutyraat gemeten.Tijdens de verwerking van alcohol in de lever is de redoxbalans in de lever sterk verstoord (hoge NADH/NAD+ ratio).

  1. Via welke mechanismen kan overmatig alcoholconsumptie de waargenomen lactaatacidose veroorzaken? (2p)
  2. Via welk mechanisme kan overmatig alcoholconsumptie de sterke verhoogde β-hydroxybutyraat spiegel in het bloed veroorzaken?
A
  1. Het door erythrocyten geproduceerde lactaat wordt niet meer door de lever verwerkt (1p). en het uit aminozuren gevormd pyruvaat wordt omgezet in lactaat (1p)
  2. Door de geremde citroenzuurcyclus wordt acetyl-CoA omgezet worden in acetoacetaat (1p) en door de hoge NADH/NAD+ ratio wordt acetoacetaat voornamelijk omgezet in β-hydroxybutyraat (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij 3% van de patiënten met hyperfagie en morbide obesitas wordt een inactiverende mutatie gevonden in de leptine receptor (Farooqi et al. 2007, NEJM 356, 237-47).

  1. Leg uit wat het effect van een inactiverende mutatie in de leptine receptor is op de energie-inname (kcal/kg FFM) bij deze patiënten ten opzichte van controle patiënten zonder deze mutatie. (2p)
  2. Leg uit wat het effect van een inactiverende mutatie in de leptine receptor is op het basaalmetabolisme (kcal/kg FFM) bij deze patiënten ten opzichte van controle patiënten zonder deze mutatie. (2p)
A
  1. Energieinname (kcal/kg FFM) is verhoogd (1p): door inactieve receptor wordt de eetlust niet onderdrukt door een toegenomen vetmassa (1p).
  2. Het basaalmetabolisme (kcal/kg FFM) is lager (of normaal) (1p); door inactieve receptor kan leptine bij toegenomen energieintake geen verhoging van het energieverbruik induceren (1p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spierglycogeen draagt niet bij aan de handhaving van de bloedsuikerspiegel in het dagelijkse voeden-vasten ritme, maar wel bij langdurig vasten. Dit gebeurt onder invloed van adrenaline. Adrenerge stimulatie van de spiercel leidt niet alleen tot activatie van de glycogenolyse via glycogeen fosforylase, maar ook tot activatie van de glycolyse via fosfofructokinase-1 (PFK-1).

Beschrijf kort het mechanisme waarmee adrenerge stimulatie van de spiercel leidt tot activering van de glycogeen fosforylase activiteit en waarmee adrenerge stimulatie van de spiercel leidt tot activering van de PFK-1 activiteit. (3p)

A
  • receptorbinding -> cAMP verhoging (1p) -> PKA activiteit -> (1p)
  • fosforylering van glycogeen fosforylase (1p)
  • fosforylering van PFK-2 (1p) -> verhoging van fructose-2,6-BP2 (1p) -> allosterische activatie van PFK-1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij hoog aanbod van vetzuren in de gevaste toestand vindt er in de mitochondrien van de lever zoveel beta-oxidatie plaats dat er uit acetylCoA ketonlichamen worden geproduceerd. Een belangrijke reden voor het overgaan op de productie van ketonlichamen is dat onder deze omstandigheden de activiteit van de citroenzuurcyclus in de levermitochondrien beperkend is.

Geef twee redenen waardoor de activiteit van de citroenzuurcyclus onder deze omstandigheden beperkend is, en geef voor elke reden een verklaring.

A
  1. veel beta-oxidatie dus veel NADH, FADH2 (1p) , waardoor de TCA cyclus wordt onderdrukt (1p)
  2. om acetyl-CoA de TCA cyclus in te krijgen heb je oxaalacetaat nodig (1p) , maar oxaalacetaat wordt weggenomen ten behoeve van de gluconeogenese (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De glycogenolyse in de skeletspier wordt geactiveerd tijdens contractie om energie te leveren voor de contracties. Contracties worden in gang gezet door verhoging van de intracellulaire Ca2+-concentratie.

Beschrijf op welke wijze de glycogenolyse in de spier wordt geactiveerd als gevolg van een verhoging van de intracellulaire Ca2+-concentratie. (4p)

A

Ca bindt aan fosforylase kinase (1p), waardoor fosforylase kinase verandert van de inactieve naar de actieve vorm (1p) Actief fosforylase kinase fosforyleert glycogeen fosforylase (1p) waardoor fosforylase actief wordt (1p). Actief fosforylase betekent glycogenolyse (1p)

17
Q

Het enzym pyruvaat carboxylase zet pyruvaat om in oxaalacetaat. Deze reactie is onderdeel van de gluconeogenese, en de activiteit ervan wordt sterk verhoogd door acetyl-CoA. Het enzym is echter ook aanwezig in andere organen dan de lever, zoals de hersenen, en ook in de hersenen wordt de activiteit sterk verhoogd door acetyl-CoA.

  1. Leg uit wat de functie van het enzym pyruvaat carboxylase is in deze niet-gluconeogene organen. (2p)
  2. Leg uit waarom ook in de hersenen de activatie van pyruvaat carboxylase door acetyl-CoA belangrijk is. (2p)
A
  1. anaplerotische werking: aanvulling van intermediairen van de citroenzuurcyclus die gebruikt worden voor allerlei biosynthese processen (2p)
  2. als acetyl-CoA stijgt, dan kan het kennelijk niet snel genoeg verwerkt worden in de citroenzuurcyclus; door extra vorming van oxaalacetaat (citroenzuurcyclus intermediairen) kan meer acetylCoA verwerkt worden in de citroenzuur (2p)
18
Q

Patiënten die bekend zijn met een ureumcyclus defect krijgen een metabool dieet voorgeschreven.

Beschrijf de drie speerpunten van het metabole dieet voor patiënten met een ureumcyclus defect, en geef voor elk speerpunt aan waarvoor dat van belang is. (6p)

A
  1. Laag in natuurlijk eiwit/eiwit via voeding (1p), zodat ze niet teveel eiwit en dus stikstof binnen krijgen (1p).
  2. Aangevuld met aminozuurpreparaten die essentiele aminozuren bevatten (1p), om te voorkomen dat patiënten tekorten krijgen aan essentiele aminozuren en daardoor eiwitondervoeding ontwikkelen (slechte groei, spierontwikkeling ect). (1p)
  3. Calorierijk (1p), om te voorkomen dat patiënten catabool worden en daarmee stikstof uit hun eigen spieren vrijmaken. (1p)
19
Q

Zo kunnen er bijvoorbeeld intracellulair vetdruppeltjes zichtbaar worden en kan de hoeveelheid gladwandig endoplasmatisch reticulum (SER) in de cel sterk toenemen. Het SER heeft een belangrijke functie in het onschadelijk maken en klaren van toxische stoffen en geneesmiddelen.

  1. Verklaar de toename van de hoeveelheid SER in de hepatocyt bij chronisch overmatig alcohol gebruik. (3p)
  2. Wat is het effect van de alcohol-geïnduceerde toename van de hoeveelheid SER op de werkzaamheid van een geneesmiddel dat via het lever SER wordt
    geïnactiveerd?
A
  • Het SER bevat cytochroom P450 dat kan fungeren als een extra mogelijkheid om ethanol te oxideren tot acetaldehyde zonder dat daar NAD+ voor nodig is. De capaciteit van dit systeem wordt verhoogd wanneer de hepatocyten chronisch worden blootgesteld aan een hogere concentratie toxische stoffen (w.o. ethanol)
  • Hangt af van de hoeveelheid alcohol in het lichaam. Indien de concentratie laag of nul is (nuchtere fase), zal er meer worden afgebroken/geïnactiveerd en is de werkzaamheid lager/korter. Is het alcoholpromillage hoog, dan zal alcohol preferentieel worden geoxideerd en is de werkzaamheid van het farmacon hoger/langer
20
Q

Leg uit waardoor het glucose verbruik in het lichaam vanaf dag 3 van volledig vasten daalt.

A

Hersenen (1p) gaan geleidelijk over van glucose oxidatie naar ketonlichaam oxidatie (1p) voor de energie voorziening doordat de concentratie ketonlichamen in het bloed vanaf dag 3 gaat stijgen (1p)

21
Q

Acetyl-CoA carboxylase zet acetyl-CoA om in malonyl-CoA, en is het sleutelenzym van de vetzuursynthese. Het enzym is ook aanwezig in spierweefsel, hoewel er daar geen vetzuren worden gesynthetiseerd.

  1. Wat is de functie van acetyl-CoA carboxylase in het metabolisme van spierweefsel?
  2. Leg aan de hand van het biochemische mechanisme uit hoe actief acetyl-CoA carboxylase het metabolisme in spierweefsel beïnvloed.
  3. Leg uit wat het nut van activatie van acetyl-CoA carboxylase in spierweefsel in de gevoede toestand is voor de glucose homeostase?
A
  1. regulatie vetzuuroxidatie (1p)
  2. malonyl-CoA (1p) remt CPT-1 en daarmee mitochondriale import van vetzuren (1p)
  3. preferentiële glucose oxidatie in de spier (1p), waardoor postprandiaal bloedsuiker sneller daalt (1p)
22
Q

In de gevaste toestand worden in de lever bij veel vetzuuraanbod de vetzuren in belangrijke mate geoxideerd naar ketonlichamen. In de gevoede toestand worden in de lever bij veel glucose aanbod in aanwezigheid van insuline echter geen ketonlichamen geproduceerd.

Leg uit waardoor er geen ketonlichamen gevormd worden uit glucose.

A
  • Ketonlichamen worden gevormd uit acetyl-CoA (1p)
  • als de acetyl-CoA concentratie hoog genoeg is. Acetyl-CoA wordt in de gevoede toestand gevormd door PDH (1p) ,
  • en PDH wordt geremd door acetyl-CoA (1p).
  • Daardoor bereikt acetyl-CoA in de gevoede toestand niet de hoge concentratie die nodig is voor de ketonlichaamvorming (1p).
23
Q

Je bent internist gespecialiseerd in acute porfyrie. Op de polikliniek zie je een 24-jarige patiënte die in het afgelopen half jaar drie aanvallen van acute porfyrie heeft gehad. Je overweegt de mogelijkheden die je hebt om de patient te helpen nieuwe aanvallen te voorkómen.

  1. Welke twee opties zijn er om te voorkómen dat patiënte weer aanvallen krijgt (2p)
  2. Hoe wordt hiermee voorkomen dat de patiente weer aanvallen krijgt? (1p)
  3. De opties overwegende, wat is nu de eerst aangewezen stap, en waarom?
A
  1. Vermijden van uitlokkende factoren (1p) of profylactische behandeling met hemine en/of givosiran (short interfering RNA). (1p)
  2. Hiermee voorkom je de vorming van teveel ALA (1p)
  3. Je begint met goede counseling over uitlokkende factoren (medicatie, vasten, alcohol etc) (1p), door weghalen van uitlokkende factor kan je vaak al aanvallen voorkomen zonder dat medicijnen nodig zijn (1p)
24
Q

Beschrijf op welke wijze de glycogenolyse in de spier wordt geactiveerd ondanks een volledige FK deficiëntie in de spier. (4p)

A

Spierarbeid leidt tot ATP verbruik (1p) en bij onvoldoende ATP vorming tot AMP verhoging (1p). AMP bindt aan glycogeen fosforylase (1p) waardoor fosforylase actief wordt (1p).