Theorie 21. Gebruik van lichten Flashcards
Het voeren van groot licht in plaats van dimlicht - zowel binnen als buiten de bebouwde kom- is toegestaan, behalve:
bij dag;
bij het tegenkomen van andere weggebruikers;
bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig.
Verlichting en aanhangwagens
Gekoppelde aanhangwagens moeten bij dag, als het zicht ernstig wordt belemmerd en bij nacht, achterlicht en verlichting van de kentekenplaat voeren. Aanhangwagens die breder zijn dan 1,60 m moeten dan aan de voorzijde ook twee stadslichten voeren.
Wanneer het veiliger is om bij dag verlichting te voeren
Het voeren van dimlicht bij dag is veiliger tijdens ochtendnevel, in tunnels, bij laagstaande zon -zeker als u de zon in de rug hebt- tijdens de schemering, op een zonnige dag met een nat wegdek, bij onoverzichtelijke situaties en ‘s zomers op schaduwrijke plaatsen.
Soorten licht op een auto
Stadslicht: wit of geel van gelijke lichtsterkte, het voeren van alleen stadslicht is niet toegestaan. U mag het stadslicht wel voeren in combinatie met groot licht, of dimlicht.
Dimlicht: wit of geel van gelijke lichtsterkte, deze lichten zijn schuin naar beneden gericht en niet verblindend.
Groot licht: wit of geel van gelijke lichtsterkte, deze lichten zijn verstralend en verblindend voor tegenliggers.
Verlichting achterzijde
Achterlicht: deze rode lichten moeten steeds gelijktijdig branden met stadslicht, dimlicht, groot licht of mistlicht
Verlichting van de achterkentekenplaat: deze witte verlichting moet ook steeds gelijktijdig branden met stadslicht, dimlicht, groot licht of mistlicht.
Achteruitrijlicht: dit witte of gele licht (één of twee) mag uitsluitend branden als de achteruitversnelling is ingeschakeld en tijdens het achteruitrijden.
Mistachterlicht: dit felle rode licht (één of twee) mag uitsluitend branden wanneer het zicht door mist of sneeuwval wordt beperkt tot een afstand van minder dan 50 m.
Verlichting van fietsers
Fietsers voeren in die gevallen voor- en achterlicht. In plaats van het licht aan de voorzijde van de fiets mag de fietser een wit of geel licht op de borst dragen. In plaats van het rode licht aan de achterzijde van de fiets mag de fietser, of degene die bij hem achterop zit, een rood licht op de rug dragen.
Verlichting van ruiters en geleiders van rij of trek dieren
Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren en vee moeten dan een lantaarn meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht straalt.
Verlichting van
Voor bestuurders van een gehandicaptenvoertuig geldt hier het volgende. Is het gehandicaptenvoertuig uitgerust met een verbrandingsmotor of is het uitgerust met een elektromotor en een gesloten carrosserie, dan moet overdag als het zicht ernstig wordt belemmerd en ’s nachts dimlicht worden gevoerd. Bij een gehandicaptenvoertuig met elektromotor dat niet is voorzien van een gesloten carrosserie hoeft dan aan de voor- en achterzijde slechts ‘licht‘ te worden gevoerd.
Verlichting van Colonnes en optochten van voetgangers
Colonnes en optochten van voetgangers moeten buiten de bebouwde kom bij dag, minstens twee lichten meevoeren. Aan de linker voorkant een naar alle zijden wit of geel stralend licht en aan de linker achterkant van de colonne of optocht een naar alle kanten rood stralend licht.
Verlichting onder slechte weersomstandigheden
Bestuurders van motorvoertuigen en van gehandicaptenvoertuigen mogen bij mist, sneeuwval of regen die het zicht ernstig belemmert mistlicht aan de voorzijde voeren.
Bij mist of sneeuwval, die het zicht beperkt tot een afstand van minder dan 50 m (zeer slecht zicht) mogen deze bestuurders ookéén of twee mistachterlichten aan de achterzijde voeren.
Het voeren van één mistachterlicht is veiliger, omdat twee mistachterlichten verwarrend veel op remlichten lijken.
Het voeren van mistachterlicht is tijdens regenval verboden. Dat vanwege het gevaar andere weggebruikers achter u te verblinden
Bijzondere lichten - Daglicht
Het is niet zo fel als normaal dimlicht maar wel feller dan stadslicht en wordt niet tegelijk met enig ander licht (dus ook geen achterlicht) van het voertuig gevoerd. Het wordt gebruikt om het voertuig tijdens het rijden overdag beter zichtbaar te maken. Het dagrijlicht gaat automatisch branden bij het starten van de motor.
Bochtlichten
Bochtlichten zijn lichten die meedraaien bij het nemen van bochten.
Standaard gemonteerde bochtlichten werken via een computersysteem, waarbij de werking afhankelijk is van de snelheid en de stuuruitslag.
Later aangebrachte systemen werken middels de richtingaanwijzer. De lichten beogen de bestuurder een beter zicht te geven op de te nemen bocht.
Hoeklicht
Een hoeklicht is een licht dat wordt gebruikt voor aanvullende verlichting van het deel van de weg dat zich bij de voorhoek van het voertuig bevindt, aan de kant waarnaar het voertuig gaat draaien.
Manoeuvreerlichten
Aan elke zijkant van een auto mag een zogenoemd manoeuvreerlicht aangebracht zijn. De lichten mogen slechts wit licht uitstralen. Voor het voeren van deze lichten geldt een maximumsnelheid van 10 km per uur.
Markeringslichten
Markeringslichten zijn lichten die op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk zijn aangebracht, waardoor duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven. Deze lichten zijn bestemd om voor bepaalde voertuigen (voor speciaal vervoer) en aanhangwagens de breedte- en achterlichten aan te vullen door in het bijzonder de aandacht te vestigen op de omvang.