Thema 7: H13 Flashcards

1
Q

Wat is stereotypering?

A
  1. GENERALISATIE over een groep mensen waarin vrijwel alle leden van de groep identieke kenmerken krijgen toebedeeld, ongeacht de daadwerkelijke verschillen tussen de leden.
  2. Kan leiden tot buitensluiting van hele groep mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is discriminatie?

A

Een ongerechtvaardigde, negatieve en/of schadelijke ACTIE die gericht is tegen leden van een groep, puur omdat ze lid zijn van die groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 kenmerken van vooroordelen

A
  1. Wijdverbreid en gevaarlijk.
  2. 2 richtingsverkeer
  3. Zijn attitudes, opgebouwd uit de ABC componenten. Algemene + affectieve (emotionoele) component
  4. Onvermijdelijk bijproduct van de manier waarop wij informatie verwerken en ordenen (categorisatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke attitudestructuur hebben vooroordelen?

A
  1. Algemene
  2. Affectieve (emotionele) component –> type + intensiteit van de emotie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn vooroordelen?

A

Vijandige of negatieve ATTITUDES tegenover een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep. Individuele eigenschappen of gedragingen van de leden van die groep worden niet opgemerkt of genegeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 2 kenmerken van affectieve vooroordelen (emoties)

A
  1. Verminderen door in contact te komen met leden van de groep waarover je vooroordelen hebt –> empathie omhoog, angst omlaag
  2. Vooroordelen blijven bestaan maar wel vooruitgang geboekt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 kenmerken van cognitieve vooroordelen: stereotypen

A
  1. Categorisatie volgens wat wij als norm beschouwen EN +/- vooroordeel.
  2. Bestand tegen verandering obv nieuwe informatie
  3. Cognitief proces om kijk op de wereld te vereenvoudigen. Allport: wet van de minste inspanning.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het nadeel van positieve stereotypering?

A
  1. Creëert onterechte hoge verwachtingen
  2. Gaat voorbij aan de individualiteit van die mensen.

bv dat Aziatische mensen goed in wiskunde zijn of zwarte mensen goed in basketbal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 2 redenen waarom mensen immuun zijn voor logische argumenten tav onderwerp waarover zij vooroordelen hebben

A
  1. Emotionele aspect: lastig om emoties te veranderen met logische argumenten
  2. Cognitieve aspect: attitude ordent de manier waarop we de relatieve informatie verwerken over het doelwit van de attitude –> moeilijk om nieuwe informatie in te passen
    Bevestigende informatie krijgt meer aandacht, vaker herhaald en beter herinnerd dan informatie die in tegenspraak is met deze ideeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 2 basisvormen van seksisme die worden onderscheiden

A
  1. Vijandig seksisme: neg stereotypering van vrouwen. Minderwaardig
  2. Welwillend seksisme: pos stereotypering van vrouwen. Aardiger, zorgzamer etc
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem een bijzondere vorm van stereotypering

A

De perceptie van sekseverschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de schutterbias?

A

De kans dat witte mensen de trekker overhaalden was groter wanneer de mensen op de foto donker waren, of ze nu een vuurwapen vasthielen of niet.

  1. Donker + vuurwapen –> weinig fouten
  2. Donker + geen vuurwapen –> meeste fouten
  3. Wit + wel/geen vuurwapen –> evenveel fouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf hoe automatisch handelen naar vooroordelen verschilt bij emoties

A

Normale omstandigheden kunne mensen neg gevoelens onderdrukken.
Niet als
1) kwaad/gefrustreerd
2) eigenwaarde in geding
–> impliciete vooroordelen, want handeling valt te rechtvaardigen en vermindert dissonantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 2 methodes om onderdrukte vooroordelen op te sporen

A
  1. Identieke CV’s naar werkgever sturen en alleen sekse, ras, religieuze of seksuele oriëntatie variëren
  2. Bogus pipeline (pseudo-informatiekanaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf de bogus pipeline (pseudo-informatiekanaal)

A

Niet-werkende leugendetector gebruiken omonderdrukte voorordelen te achterhalen. Ppn meer blijk van raciale vooroordelen en mannen minder sympathie voor vrouwenrechten dan wanneer de antwoorden op papier werden gegeven en daardoor sociaal wenselijke antwoorden mogelijk waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 1 methode om onbewuste vooroordelen op te sporen

A
  1. Impliciete associatietest (IAT). Dubbelzinnigheid over interpretaties test, want zou ook culturele associatie of stereotype in beeld kunnen brengen. Iemand met een hoge IAT-score is niet noodzakelijkerwijs bevooroordeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de impliciete associatietest (IAT)?

A

Test die onbewust (impliciet) vooroordelen meet adv de snelheid waarmee mensen een gezicht (bijv gekleurd of wit, oud of jong) kunnen koppelen aan een + of - woord (bv eerlijk of slecht, vreugde of mislukking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 2 ondermijnende problemen agv vooroordelen

A
  1. Selfulfilling prohpecy
  2. Stereotypedreiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is selffulfilling prophecy?

A
  1. Iemand VERWACHTING van het eigen of andermans gedrag –> GEDRAGSVERANDERING doordat degene met de verwachting zich zodanig gedraagt dat dit gebeurt.
  2. vb vooroordeel dat iemand dom is en zo behandelen dan zal diegene zich inhouden en daardoor ook geen slimme dingen gaan zeggen
  3. Vio stereotypering en discriminatie –> maatschappelijke gevolgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is stereotypedreiging?

A

ANGST en prestatievermindering die leden van een minderheidsgroep voelen dat hun gedrag een cultureel stereotype bevestigt.

vb intelligentietest afro-amerikaanse studenten; wiskundetest vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 3 eigenschappen van stereotypedreiging

A
  1. Hardnekkig. Hoe bewuster mensen. zijn van een stereotype van een groep, hoe groter effect is op hun prestaties
  2. Alternatieve mindset (tegen stereotype in) kan prestatiebevorderend werken. Werkt via zelfbevestiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is zelfbevestiging?

A

Jezelf op een realistische manier herinneren aan je goede kwaliteiten of ervaringen, die ervoor zorgden dat je je trots en succesvol voelde. –> counters effecten stigmatisering of je niet gerespecteerd en incompetent voelen. Verlegt aandacht naar belangrijke gebieden + verbreed perspectief; je waarde hangt niet uitsluitend af van je prestaties op dat ene terrein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kunnen we stereotypen veranderen?

A
  1. > 3 ontkrachtende bewijzen nodig, anders juist versterkend wegens ‘uitzondering op de regel’
  2. 2 aandachtpunten
    a) we zijn cognitieve gierigaards altijd stereotypen over anderen
    b) emotionele attitudes moeilijker te veranderen dan niet-emotionele. Logische argumenten kunnen hier moeilijk tegenop
24
Q

Noem 2 manieren waarop vooroordelen kunnen ontstaan

A
  1. Biologische basis
  2. Ontstaan binnen een cultuur
25
Q

Hoe denken psychologen over de oorsprong van vooroordelen?

A
  1. Aan- en afleren
  2. Onderzoek: wederzijdse beïnvloeding van attitudes tussen ouders en jongeren en attitudes van jongeren lijken meer op die van hun ouders als ze hun ouders als ondersteunend ervaren

vb discriminatie bruin- en blauwogige kinderen school

26
Q

Welke 3 aspecten van het sociale leven veroorzaken vooroordelen?

A
  1. Manier waarop we ons conformeren: normatieve regels
  2. Manier waarop we denken: sociale cognitie
  3. Realistische conflicttheorie
27
Q

Op welke 3 factoren hebben vooroordelen invloed?

A
  1. Individu. vb manier waarop we informatie verwerken en toepassen
  2. Groepen mensen. vb effecten van concurrentie, conflicten en frustratie
  3. Groepsniveau. vb. door conformisme aan normatieve standaarden of regels in de maatschappij
28
Q

Wat zijn normen?

A

De opvattingen van een maatschappij over wat
1. correct,
2. acceptabel
3. toelaatbaar is

Culturele verschillen.

29
Q

Wat is institutionele discriminatie?

A
  1. Praktijken waarbij minderheden (il)legaal worden gediscrimineerd ogv etniciteit, sekse, cultuur, leeftijd, seksuele oriëntatie of andere kenmerken.
  2. Als discriminatie norm van de maatschappij is –>
    a) mensen (on)bewust bevooroordeelde attitudes en discriminerend gedrag.
    b) Vooroordelen als normaal beschouwd. Sociale drempels voor gediscrimineerde groepen als vrouwen en minderheden, gebrek aan kansen en kans op hun succes lager.
30
Q

Wat is normatief consumeren?

A
  1. Neiging om je aan te sluiten bij de mening van de groep om aan de verwachtingen van de groep te voldoen en geaccepteerd te worden.
  2. Slaafs conformisme aan sociale normen is belangrijke factor die vooroordelen in de hand werkt
  3. Sociale normen veranderen –> vooroordelen veranderen
31
Q

Noem 2 manieren om sociale normen te veranderen

A
  1. Veranderingen in wetten vb homohuwelijk
  2. Veranderingen in gewoonte vb verhuizen naar een ander gebied met andere attitudes en normen
32
Q

Hoe kun je conformeren aan de vooroordelen van iemand anders zonder zelf bevooroordeeld te zijn?

A

Door niet te conformeren als iemand opmerking maakt. Bijstanders verminderen dissonantie door stilzwijgen te rechtvaardigen –> hogere kans in toekomst ook niets zeggen.

33
Q

Noem 6 manieren waarop sociale cognitie vooroordelen veroorzaken

A
  1. Sociale categorisatie
  2. Etnocentrisme
  3. In-group bias
  4. Out-group homogeniteitsbias
  5. Victim blaming
  6. Impliciete bevooroordeling
34
Q

Wat is sociale identiteit?

A

Het deel van ons zelfconcept dat gebaseerd is op identificatie met een land, religieuze of politieke groep of andere sociale affiliatie.

vb blauworige kinderen die zich superieur voelden in experiment met juf

35
Q

Wat is etnocentrisme?

A
  1. Overtuiging dat de eigen etnische groep, land of religie superieur is aan alle andere. 2. Universeel en wss om gehechtheid eigen groep te vergroten –> bereidheid voor zich in te zetten verhogen. Argwaan tegen buitenstaanders biologisch overlevingsmechanismen
  2. Onderzoek: amygdala (angst en - emoties) actief bij zien foto’s van leden van andere etnische groep maar niet bij foto’s van mensen die als individu worden herkend –> hersenen kunnen verschillen opmerken, maar negatieve associaties met die verschillen zijn afh van CONTEXT en wat men GELEERD heeft.
36
Q

Wat is in-group bias (wij-groep vertekening)?

A
  1. Mensen prefereren de omgang met mensen die hen vertrouwd zijn en dezelfde normen gebruiken.
  2. –> onbedoelde neg uitkomsten, vb sollicitaties en promoties
  3. Krachtiger motief voor discriminatie dan vooroordelen en gevoelens van vijandigheid door vergroot gevoel van eigenwaarde
  4. Visuele waarneming. Onderzoek Duitsers Portugezen –> fysieke gezichtskenmerken die leken op die van hun landgenoten
37
Q

Wat is out-group homogeniteitsbias?

A

Leden van de in-group zijn geneigd te denken dat de mensen in de out-group meer op elkaar lijken. Dus als je iets weet over 1 lid van de out-group heb je sneller het idee iets te weten over alle leden van die groep.

38
Q

Wat is victim blaming?

A
  1. Neiging om individuen de schuld te geven (dispositionele attributies maken) van hun slachtofferrol. Meestal door verlangen om de wereld als een rechtvaardige plek te beschouwen.
  2. Vooral als er geen empathie is. bv mensen die zelden gediscrimineerd worden
  3. Door opluchting dat het ons niet is overkomen. Doordat we bang zijn dat het ons in de toekomst overkomt, overtuigen we ons ervan dat de persoon iets gedaan moet hebben om de gebeurtenis te veroorzaken –> veiliger gevoel voor onszelf
39
Q

Wat is impliciete bevooroordeling?

A
  1. Negatieve stereotypering die op onbewust niveau plaatsvindt. 1 opmerking activeert alle andere negatieve stereotypen over de persoon en word je toch beïnvloed in je oordeel.
  2. Reden waarom ongewenste stereotypen blijven bestaan
40
Q

Waarom blijven ongewenste stereotypen bestaan?

A

Door impliciete bevooroordeling.

41
Q

Wat is de realistische conflicttheorie?

A
  1. Beperkte middelen –> conflicten tussen groepen + sterkere vooroordelen + meer discriminatie.
  2. Bevooroordeelde attributies worden versterkt tijdens perioden van spanningen en conflicten
    vb vooroordelen tussen NL en Poolse arbeiders nav werkgelegenheid in de bouw; spanning Balkan waarbij Mladic de moslims zondebok maakte om de Serviërs te verenigen en zijn machtspositie te verstevigen
  3. Leden van de in-group voelen zich sneller bedreigd door de out-group in moeilijke tijden waarbij vooroordelen, discriminatie en geweld tegen de leden van de out-group zullen toenemen
  4. Experiment jonge padvinders (Sherif)
42
Q

Wat is 1 van de meest opvallende oorzaken van conflicten en vooroordelen?

A

Concurrentie om schaarse middelen, politieke macht of sociale status

43
Q

Hoe verhouden vooroordelen over raciale en etnische minderheden op attitudes zich tov economische dreiging?

A

Staan los van elkaar. Vooroordelen nemen toe met de relatieve omgang van de minderheidsgroep in een land en hebben een bijkomende invloed op de attitude en autochtone inwoners naast de invloed van economische dreiging op attitude.

44
Q

Op welke 4 manieren kunnen vooroordelen teruggedrongen worden?

A
  1. Contacthypothese (later theorie)
  2. Jigsawmodel
45
Q

Waarom kan scholing weinig aan vooroordelen doen?

A

Bij stereotypen gebaseerd op verkeerde informatie

  1. Onderliggende emotionele aspecten van vooroordelen
  2. Cognitieve routines zoals attributionele biases en vertekende verwachtingen

Puur feiten onvoldoende. Contact met leden van de out-group kan helpen maar moet speciaal zijn

46
Q

Wat is de contacthypothese? Noem ook de 2 voorwaarden

A

Veronderstelling dat vooroordelen afnemen als er sprake is van gelijkwaardig contact tussen groepen, waarbij beide groepen gemeenschappelijke belangen en hetzelfde doel hebben.

Twee voorwaarden:
1. Gelijke status groepen
2. Groepen hebben dezelfde doelstelling

47
Q

Benoem de 6 voorwaarden waaraan voldaan moet worden wil contact leiden tot vermindering van vooroordelen tussen vijandige groepen (Sherif)

A
  1. Wederzijdse afhankelijkheid
  2. Gemeenschappelijk doel
  3. Gelijkwaardige status.
  4. Informeel, interpersoonlijk contact. 101 communicatie in- en out-group
  5. Verschillende contacten
  6. Sociale gelijkheidsnormen (van groep, institutie, gemeente)
48
Q

Wat is wederzijdse afhankelijkheid (bij de 6 voorwaarden van Sherif)?

A

Als >/ 2 groepen elkaar nodig hebben om een doel te bereiken dat voor iedereen belangrijk is.

vb padvinders: jongens moesten samenwerken om de watervoorziening te repareren

49
Q

Wat is het Jigsawmodel?

A
  1. Klassenopzet bedoeld om vooroordelen weg te nemen en gevoel van eigenwaarde van kinderen te vergroten door kinderen van verschillende etniciteiten in kleine groepen te plaatsen en elk kind voor het leren van het lesmateriaal afhankelijk te maken van de andere kinderen in de groep.
  2. Deel lesstof moeten ze overdragen aan elkaar.
  3. –> afname vooroordelen en stereotyperingen + toename sympathie voor (niet-)etnische medeleerlingen van de groep
50
Q

Benoem 3 redenen voor succes van de Jigsawtechniek

A
  1. Minder gevoel van in- en out-group –> onderlinge verbondenheid
  2. Situatie waarin ze anderen een gunst verlenen
  3. Samenwerking –> ontwikkeling empathie (doordat leerlingen naar elkaar moeten luisteren en ondervinden hoe ze de andere leerlingen het beste kunnen benaderen)
51
Q

Beschrijf de opkomst van coöperatief wederzijds afhankelijk leren

A

Meest effectieve manier om betrekkingen tussen rassen te verbeteren, empathie te ontwikkelen en lesgeven op scholen te verbeteren

52
Q

Beschrijf het verschil tussen categorisatie en stereotypen

A

Categorisatie is de manier van ons brein om houvast in de complexe wereld te krijgen.

Stereotypen gaan verder. IEDER groepslid wordt dezelfde + en - kenmerken toegeschreven

53
Q

Beschrijf het verschil tussen vooroordelen en stereotypen

A

Vooroordelen: Vijandige of negatieve attitudes tegenover leden van een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep. Omvat attitudes, affectie, cognitieve en gedragscomponent.

Stereotype is onderdeel van de cognitieve component van vooroordelen

54
Q

Noem 3 factoren waardoor vooroordelen in stand gehouden worden

A
  1. Wens om aardig gevonden te worden
  2. Geloof in een rechtvaardige wereld
  3. Concurrentie
55
Q
A