Thema 4: H9 Flashcards

1
Q

Geef de definitie van een groep

A

Twee of meer mensen die met elkaar interacteren en die onderling van elkaar afhanelijk zijn in de zin dat hun behoeften en doelstelingen ervoor zorgen dat ze elkaar beïnvloeden.

Dyade: groep van 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is interdepenentie

A

Wederzijdse afhankelijkheid tussen 2 of meer personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 redenen/behoeften waarom mensen zich aansluiten bij een groep

A
  1. Need to belong. Aangeboren en in alle samenlevingen.
  2. Behoefte te onderscheiden van degenen die niet tot dezelfde groep behoren
  3. Bepalen wie we zijn. Groepen hebben bepaalde aannames over de sociale omgeving en via de bril van de groep kijken we naar de buitenwereld en onze positie daarin
  4. Identiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf groepsnormen

A
  1. Sociale normen die gelden binnen een bepaalde groep.
  2. Kunnen verschillen per groep en hebben vaak grote invloed op functioneren van de groep als geheel, maar ook op het gedrag van de leden individueel. Wanneer we de normen te vaak overtreden worden we gemeden door andere groepsleden en in het ergste geval uit de groep gezet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn sociale rollen in een groep?

A

Gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe bepaalde mensen geacht worden zich te gedragen. Nuttig omdat mensen weten wat ze van elkaar kunnen verwachten

Nadeel: mensen kunnen zo in hun rol opgaan dat hun persoonlijke identiteit en persoonlijkheid verloren gaat. vb Zimbardo Stanford prison experiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is groepscohesie?

A

Hechtheid van een groep tvg eigenschappen van de groep die de leden ervan met elkaar verbinden en die onderlinge sympathie bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 2 redenen om een groep te vormen

A
  1. Sociaal. Hoe hechter hoe beter
  2. Samenwerken/problemen oplossen. vb projectgroep, voetbalteam. Groep die goed presteert wordt hechter. Cohesie zorgt er ook voor dat de groep beter presteert als het voor de prestatie nodig is dat de leden nauw samenwerken, zoals bij moeilijke wedstrijd. Cohesie kan functioneren ook in de weg staan als men het onderhouden van de relaties belangrijker vinden dan het oplossen van het probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 2 redenen voor weinig diversiteit binnen groepen

A
  1. Groepen trekken doorgaans mensen aan die op elkaar lijken voordat ze zich bij de groep aansluiten
  2. Groepen hebben de neiging zich te gedragen op een manier die onderlinge gelijkheid van haar leden aanmoedigt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf groepsdiversiteit en cohesie

A
  1. Diversiteit (bv etniciteit, zienswijze) gaat ten koste van de cohesie en het moreel van de groep, maar levert vaak betere groepsprestaties op in termen van creativiteit, uitwisseling van informatie en flexibele probleemoplossing
  2. Bedreiging van de cohesie en het moreel door diversiteit neemt snel af naarmate groepsleden met elkaar samenwerken en soms trots zijn op de diversiteit van de groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de 5 fasen van groepsontwikkeling van Tuckman

A
  1. Vormfase: organisatie van de groep en verzamelen van informatie over elkaar, de doelen en omgangsvormen
  2. Stormfase: opstand en uitingen van irritaties over elkaar en de gang van zaken
  3. Normfase: vormen van een eenheid
  4. Prestatiefase
  5. Afsluitfase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 2 effecten van de aanwezigheid van anderen bij het doen van een prestatie

A
  1. Een taak uitvoeren met anderen die hetzelfde doen
  2. Een taak uitvoeren ten overstaan van anderen die alleen maar observeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is sociale facilitatie? Zajonc

A
  1. Als de aanwezigheid van anderen ons energie geeft.
  2. Zolang de taak eenvoudig en goed aangeleerd is zoals bijv hardlopen, verbetert de aanwezigheid van anderen de individuele prestatie.
  3. Onderzoek: mensen presteren slechter in de aanwezigheid van anderen als de taak moeilijk is en als hun individuele prestaties kunnen worden beoordeeld.
  4. Effect van sociale facilitatie op prestaties is groter als anderen daadwerkelijk aanwezig zijn ivp virtueel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem 2 theoretische verklaringen voor sociale facilitatie

A
  1. De aanwezigheid van anderen bevordert fysiologische arousal
  2. Bij dergelijke opwinding is het makkelijk om iets te doen wat eenvoudig is en moeilijker om iets te doen wat complex en nieuw is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 3 redenen waarom de aanwezigheid van anderen tot opwinding leidt

A
  1. Alertheid: extra alertheid en waakzaam zijn
  2. Evaluatieangst, anderen maken ons zenuwachtig omdat we denken dat we beoordeeld worden
  3. Afleidingsconflict, anderen leiden ons af van de taak. Geldt ook voor niet-sociale afleiding zoals een lichtflits
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is social loafing (sociaal lanterfanten)?

A

De neiging van mensen om in aanwezigheid van anderen minder goed te presteren bij eenvoudige taken als hun individuele prestatie niet kan worden beoordeeld, bijv bij touwtrekken.
Bij complexe taken zorgt de ontspanning tvg het feit dat de individuele prestaties niet kunnen worden geidentificeerd in een groep, er juist voor dat er beter gepresteerd wordt in aanwezigheid van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de-individualisatie?

A
  1. Proces waarbij normale beperkingen op gedrag worden losgelaten wanneer mensen zich anoniem wanen,
  2. bijv wanneer ze deel uit maken van een menigte, wat leidt tot een toename van impulsief en afwijkend gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 2 redenen waarom de-individualisatie impulsief en gewelddadig gedrag teweeg brengt + versterkt

A
  1. Minder verantwoordelijkheid voelen voor hun daden omdat het de kans op straf verkleint
  2. Mensen houden zich meer aan groepsnormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe is de-individualisatie online?

A

Internet is ideale omgeving voor ontstaan van de-individualisatie. Anonimiteit –> trolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 3 aspecten van individuen waardoor groepen beter presteren. Als groepsleden..

A
  1. ONAFHANKELIJKE MENING kunnen geven
  2. Afgaan op de persoon met de meeste EXPERTISE
  3. GEMOTIVEERD zijn oplossing te vinden die niet alleen voor henzelf, maar voor de hele groep de beste is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 3 aspecten van groepsinteractie die kunnen leiden tot slechtere beslissingen dan individuen

A
  1. Procesverlies
  2. Groepspolarisatie
  3. Leiderschap in groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is procesverlies?

A

Elk willekeurig aspect van groepsinteractie dat goede probleemoplossing in de weg staat.

vb. te koppig zijn om toe te geven dat je het mis hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 oorzaken van procesverlies

A
  1. Groep doet niet genoeg hun best om erachter te komen wie de competentste is
  2. Competentste leden vinden het VERVELEND om het met alle andere leden ONEENS te ZIJN
  3. COMMUNICATIEproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 2 aspecten van procesverlies

A
  1. Onvermogen om unieke informatie uit te wisselen
  2. Groepsdenken: veel personen, 1 mening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe ontstaat onvermogen om unieke informatie uit te wisselen in een groep?

A

De meeste mensen in een groep concentreren zich op de informatie die ze hebben en niet op de ongedeelde informatie die ze niet hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kan onvermogen om informatie uit te wisselen overwonnen worden? Noem 3 manieren

A
  1. LANGER DE TIJD nemen voor het groepsproces en het bespreken van NIET-UITGEWISSELDE gegevens
  2. Voorkeuren niet uitspreken
  3. SPECIFIEKE EXPERTISEGEBIEDEN toekennen zodat ze weten dat ze alleen verantwoordelijk zijn voor bepaalde typen informatie. Daarmee moeten ze ook op elkaars geheugen vertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is transactief geheugen?

A

Het gecombineerde geheugen van een groep, dat efficiënter is dan het geheugen van de individuele leden van een groep. Gaat vaak automatisch bij stellen

27
Q

Wat is groepsdenken (groupthink)?

A

Een soort denken waarbij het belangrijker is om de HECHTHEID en de SOLIDARITEIT van de groep in stand te houden dan om op een realistische manier naar de feiten te kijken

28
Q

Benoem 5 randvoorwaarden van groepsdenken

A
  1. Groep is uiterst hecht en geniet aanzien
  2. Groepsisolatie: groep komt niet in aanraking met andere standpunten
  3. Sturende leider beheerst discussies en maakt voorkeuren kenbaar
  4. Groep heeft stress, gevoel van bedreiging
  5. Slechte besluitvormingsprocedures, geen standaardmethodes om afwijkende standpunten te overwegen
29
Q

Noem 7 symptomen van groepsdenken

A
  1. Illusie van ONKWETSBAARHEID
  2. Geloof in MORELE JUISTHEID van de denkbeelden van de groep
  3. STEREOTYPE opvattingen over buitenstaanders en afwijkende meningen
  4. ZELFCENSUUR: mensen komen niet met tegenstrijdige meningen omdat ze bang zijn dat het moreel van de groep aan te tasten of bekritiseerd te worden
  5. Directe DRUK OP DISSIDENTEN om zich te conformeren
  6. ILLUSIE VAN EENSGEZINDHEID, mensen met afwijkende mening bijv niet aan het word laten
  7. GEESTBEWAARDERS: groepsleden beschermen de leider tegen afwijkende standpunten
30
Q

Noem 3 voorbeelden van gebrekkige besluitvorming agv groepdenken

A
  1. Incompleet overzicht van alternatieven
  2. Risico’s van de keuze worden niet onderzocht
  3. Afwezigheid van noodscenario’s
31
Q

Noem 4 maatregelen om groepsdenken te verminderen

A
  1. Blijf NEUTRAAL als leider
  2. Vraag naar EXTERNE MENINGEN
  3. Creëer subgroepen
  4. Vraag om anonieme meningen
32
Q

Wat is risky shift?

A

De grotere risicobereidheid van groepen

33
Q

Wat is groepspolarisatie?

A
  1. De neiging van groepen om BESLISSINGEN te nemen die EXTREMER zijn DAN de AANVANKELIJKE NEIGINGEN van hun individuele leden.
  2. Risicovoller als de individuen aanvankelijk ook voor risico kozen;
  3. Voorzichtiger als zij aanvankelijk voorzichtig waren
34
Q

Welke 2 theorieën kunnen groepspolarisatie verklaren?

A
  1. Persuasieve communicatieverklaring
  2. Sociale vergelijkingsverklaring
35
Q

Wat is persuasieve communicatieverklarig?

A

Alle leden komen met argumenten die de aanvankelijke aanbeveling ondersteunen en waarvan je die van andere leden nog niet had overwogen

36
Q

Wat is sociale vergelijkingsverklaring?

A

Mensen controleren eerst hoe de andere groepsleden over de kwestie denken. Om aardig gevonden te worden nemen ze vervolgens een standpunt in dat lijkt op dat van anderen maar dan extremer

37
Q

Wat is de theorie van de geboren leider?

A

Het idee dat bepaalde eigenschappen iemand een goede leider maken, ongeacht de situatie

38
Q

Hoe verhouden leiderschap en persoonlijkheid zich?

A

Weinig karaktereigenschappen correleren sterk met effectiviteit van leiderschap.

Zwakke correlaties gevonden: meer verlangen naar macht, open voor nieuwe ervaringen, meer vertrouwen in eigen leiderschapskwaliteiten, minder neurotisch en iets assertiever

39
Q

Noem 2 leiderschapsstijlen

A
  1. Transactionele leider
  2. Transformationele leider

Sluiten elkaar niet uit, vaak gecomnineerd. Geen nauwe relatie tussen deze stijlen en bepaalde persoonlijkheidseigenschappen

40
Q

Wat is een transactionele leider?

A

Een leider die duidelijke korte termijn doelen opstelt en mensen beloont die de doelen bereiken

41
Q

Wat is een transformationele leider?

A

Een leider die volgelingen inspireert om zich te richten op het nastreven van gemeenschappelijke langetermijndoelen

42
Q

Wat is de contingentietheorie van leiderschap?

A

Het idee dat de effectiviteit van leiderschap zowel afhankelijk is van HOE TAAK OF PERSOONSGERICHT de leider is, als de mate van CONTROLE en INVLOED die de leider OP DE GROEP heeft

43
Q

Wat is een taakgerichte leider?

A
  1. Meer gericht op volbrengen van taken dan op de gevoelens en relaties van medewerkers.
  2. Effectiefst in heel controlerijke of heel controlearme sitauties
44
Q

Wat is een persoonsgerichte leider?

A
  1. Primair bezighoudt met gevoelens en relaties van medewerkers.
  2. Effectiefst bij midden houden tussen controlerijke en controlearme situaties. Zaken verlopen soepel maar er is wel aandacht nodig voor slechte relaties en gekwetste gevoelens.
45
Q

Wat zijn controlerijke werksituaties?

A

Positie van de leider wordt als machtig beschouwd en de taken van de groep zijn gestructureerd en duidelijk omschreven

46
Q

Wat zijn controlearme situaties?

A

Leider wordt niet gezien als krachtig en het werk dat gedaan moet worden is niet duidelijk gedefinieerd

47
Q

Hoe relateren gender en leiderschap?

A
  1. Stereotype verwachting: vrouwen gemeenschap gericht, mannen handelsgericht –> vrouwen gedacht weinig leiderschapspotentieel te hebben
  2. Glazen kliff: vrouwen goed crisis oplossen –> vaker in riskante functies belanden en kans op mislukken als leider groter
  3. Besef groeit dat leiders op zowel gemeenschapsgerichte als handelsgerichte manieren moeten kunnen optreden
48
Q

Wat is glazen klif/glazen plafond?

A

Zelfs als vrouwen het glazen plafond hebben doorbroken en topposities hebben bereikt, hebben zij meer kans dan mannen om de leiding te krijgen over units die in crisis zijn en waar de kans op mislukking groot is

49
Q

Wat weet je over cultuur en leiderschap?

A
  1. Meeste onderzoek in Westerse landen. Verschillende culturen waarderen verschillende karakteristieken in leiders.
  2. Charisma en teamgerichtheid universele overeenstemming.
50
Q

Wat is een sociaal dilemma?

A

Conflict waarbij een gunstige handelswijze voor een individu, als deze door de meerderheid wordt overgenomen, op de lange duur schadelijk is voor allen

51
Q

Wat leer je uit het prisoner’s dilemma?

A

Mensen moeten elkaar vertrouwen om de beste oplossing te vinden die voor beide partners wenselijk is. Omdat er vaak geen vertrouwen is blijven oorlogsconflicten bestaan en. mensen in een vechtscheiding maar doorgaan

52
Q

Noem 4 manieren waarop betere samenwerking in prisoner’s dilemma ontstaat. Als..

A
  1. Ze met een vriend spelen
  2. Groep er een duidelijk voordeel van heeft
  3. Subtiele veranderingen in gedragsnormen optreven. bv indien een spel gemeenschapsspel ipv beursspel wordt genoemd
  4. Als niet groepen maar individuen de kans krijgen om conflicten op te lossen
  5. Voor-wat-hoort-wat strategie
53
Q

Wat is de voor-wat-hoort-wat strategie?

A

Middel om samenwerking te stimuleren door je eerst coöperatief op te stellen maar later altijd precies te reageren zoals je tegenstander tijdens de vorige ronde deed

54
Q

Beschrijf het transportspel van Deutsch en Kraus

A

Spelers verdienen geld door zo snel mogelijk van A naar B te rijden. Kortste route voerde over een eenbaansweg die niet door beide bedrijven tegelijk te gebruiken was. Wanneer de spelers poorten te beschikking zouden hebben om het weggebruik van de andere speler te beperken zouden beide bedrijven nog minder winst maken.

55
Q

Wat zijn conclusies uit het transportspel?

A
  1. Dreigen leidt niet tot de beste oplossing. Negatieve effect van 2-zijdige dreigen was nog groter dan wanneer de dreiging van 1 kant kwam.
  2. Partijen verdienden niet veel meer als ze moesten communiceren.

Ander onderzoek: Communicatie is alleen nuttig als mensen haar leren gebruiken en vertrouwen op te bouwen.

56
Q

Wat is onderhandeling

A

Communicatie tussen partijen die een conflict hebben waarbij voorstellen en tegenvoorstellen worden gedaan en alleen een oplossing bereikt wordt als beide partijen het eens zijn. Belemmering van succesvolle onderhandelingen is dat mensen aannemen dat er maar 1 winnaar uit de bus komt. Ze beseffen niet dat beide partijen andere prioriteiten kunnen hebben.

57
Q

Wat is integratieve oplossing?

A

Oplossing voor een conflict waarbij partijen op bepaalde punten compromissen sluiten; elke partij geeft het meeste toe op punten die voor haar onbelangrijk zijn maar die voor de andere partij juist belangrijk zijn

58
Q

Wat zijn conclusies uit experimenten over onderhandelen?

A
  1. Mensen waren niet goed om de echte belangen van de opponenten te achterhalen. Ging nog slechter bij rechtstreeks vs video-opnamen
  2. Als onderhandelaars zich in het heetst van de strijd bevinden en de uitkomst heel belangrijk vinden zijn ze geneigd de andere partij te wantrouwen. –> mediators. Vertrouwen is makkelijker te creëren in een ouderwetse f2f onderhandeling dan elektronische communicatie
59
Q

Wat zijn intra-groepsprocessen?

A

Processen binnen groepen

60
Q

Wat zijn inter-groepsprocessen?

A

Processen tussen groepen
1. Wij-groep (in-group): zelf lid
2. Zij-groep (out-group): geen lid

Verschil kan door omstandigheden worden versterkt. bv Nederlanders in buitenland tijdens troonwisseling

61
Q

Welke verklaring geeft Robert Zajonc (1965) voor het verschijnsel sociale facilitatie ?

A

De aanwezigheid van anderen wekt fysiologische arousal (opwinding) op. Twee verschillende en zelfs omgekeerde effecten hebben, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de taak:
(1) arousal maakt het makkelijker om eenvoudige, goed aangeleerde taken uit te voeren zoals bijvoorbeeld fietsen, of
(2) arousal maakt het moeilijker om complexe taken uit te voeren zoals een wiskundig probleem oplossen.

62
Q

Leg uit waarom je op basis van een stereotype zou kunnen verwachten dat vrouwelijke leiders minder creativiteit zouden stimuleren in een groep dan mannelijke leiders?

A

Van vrouwelijke leiders wordt vaak verondersteld dat ze meer gemeenschapsgericht zijn (met stereotiepe eigenschappen als betrokken, warm, behulpzaam, vriendelijk en affectief). Hierdoor zouden vrouwen mogelijk MEER aandacht hebben voor GROEPSCOHESIE en het GROEPSDENKEN meer stimuleren –> hechte groep –> minder ruimte voor dissidente meningen –> minder creatieve oplossingen

63
Q

De-individuatie zou waarschijnlijk niet leiden tot extreem geweld wanneer…

A

…de groepsnormen in lijn zijn met de normen van de samenleving, zal de-individuatie waarschijnlijk niet leiden tot ongewenst gedrag.

De-individuatie vergroot de kans dat groepsleden gehoorzamen aan de normen van de groep, ook als die niet overeenstemmen met de normen van de maatschappij als geheel. Als gewelddadig gedrag de groepsnorm is, dan kan de-individuatie ervoor zorgen dat de groepsleden meer geweld gebruiken.

64
Q
A