Thema 2: H4 Flashcards

1
Q

Wat is sociale perceptie

A
  1. De manier waarop we ons een indruk vormen van andere mensen en hoe we conclusies over hen trekken.
  2. Non-verbale communicatie
  3. Oxytocine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verband tussen oxytocine en schizofrenie?

A

Onderzoek –> sociale perceptie kan verbeterd worden door oxytocine bij schizofrene patienten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn attributies?

A
  1. Heider grondlegger
  2. Conclusies over hoe we denken dat de ander is en waarom ze doen wat ze doen. –> begrijpen van motivaties, keuzes en gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is non-verbale communicatie?

A
  1. Manier waarop mensen opzettelijk of onopzettelijk zonder woorden communiceren.
  2. Gezichtsuitdrukkingen, stemgeluid, gebaren, lichaamshoudingen- en beweging, aanraking, oogcontact, manier van kijken.
  3. Spiegelneuronen (bij mensen en primaten)
  4. Vervullen functies in de communicatie, helpen emoties, attitudes en persoonlijkheid tot uitdrukking te brengen en deze bij anderen op te merken. vb: ogen verkleinen bij kwaadheid
  5. Onderzoek: gericht op enkel onderdeel. In real-life meerdere tegelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de belangrijkste vorm van non-verbale communcatie?

A

Gezichtsuitdrukkingen. Door de uitzonderlijke expressiviteit van het menselijk gelaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is coderen van non-verbaal gedrag?

A
  1. UITDRUKKEN of voortbrengen van non-verbaal gedrag
  2. vb glimlachen of iemand op de rug kloppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is decoderen van non-verbaal gedrag?

A
  1. INTERPRETEREN van de betekenis van non-verbaal gedrag van andere mensen
  2. Bv conclusie dat een klopje op de rug een uitdrukking van minachting is, en niet van vriendelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is non-verbale communicatie geevolueerd?

A
  1. Het is soortspecifiek en niet cultuurspecifiek volgens Darwin.
  2. Gelaatsuitdrukkingen zijn overblijfselen van fysiologische reacties die ooit heel nuttig waren. Vb tegenovergestelde spierbewegingen (zintuigelijke input) bij angst en walging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zijn gezichtsuitdrukkingen van de 6 basis emoties cultuurspecifiek?

A

Nee. Cross-cultureel. Algemene menselijke eigenschap. Maar: westerse individuen meer rigide grezen tussen de 6 belangrijkste emoties en Aziatische individuen meer overlap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn andere emoties cultuur-specifiek?

A
  1. Emoties als schuld, schaamte, verlegenheid en trots meer verband met sociale interactie en zijn later ontwikkeld.
  2. Onderzoek onder ziende en blinde sporters: trots hangt samen met overwinning; blijkt gezichtsuitdrukking en lichaamshouding en gebaren; cross-cultureel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschillen individualistische en collectivistische culturen in de uiting van schaamte?

A

Hangende schouders en ingezakte borst - hangt samen met verlies.

Indiv: Schaamte wordt niet getoond - geldt als negatieve emotie die je beter kunt verbergen.
Coll: Wel getoond, zelfs aangemoedigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem 4 redenen waarom decoderen soms moeilijk is

A
  1. Vermenging van affect: gezichtsuitdrukking waarin deel van het gezicht de ene emotie uitdrukt terwijl andere deel andere emotie uitdrukt
  2. Aspecten van dezelfde gezichtsuitdrukking kunnen VERSCHILLENDE IMPLICATIES hebben, afh van context en andere signalen. Decoderen varieert afh van richting van de blik, verschil woede en angst.
  3. Interpreteren via online moeilijker –> toename cyberpesten
  4. Culturele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn manifestatieregels?

A

Cultureel bepaalde regels over welke emotionele uitdrukkingen (non-verbale gedragingen) gepast zijn om te laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 7 voorbeelden van manifestatieregels

A
  1. Verdriet, huilen. Toegestaan bij vrouwen, niet bij mannen in westerse culturen
  2. Breed en spontaan lachen bij vrouwen: verboden door culturele regels in Japan, in Westen wel toegestaan en aangemoedigd
  3. Negatieve gelaatsuitdrukkingen in Japan verbergen achter (glim)lachen
  4. Japanners: minder gelaatsuitdrukkingen dan Westerlingen
  5. Rechtstreeks oogcontact: respectloos in niet-westerse landen, geen direct oogcontact gezien als wantrouwen in westerse landen
  6. Persoonlijke ruimte: in noorwesterse lanen en azie raken mensen elkaar minder aan en behouden ze meer pers ruimte; in zuid-amerika en zuid-europa meer aanraking
  7. Emblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn emblemen?

A
  1. Non-verbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een bepaalde cultuur, meestal met een rechtstreeks verbaal equivalent.
  2. vb: tumps up, ok-teken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem kenmerken van eerste indrukken

A
  1. Snel en hardnekkig
  2. Onderzoek: Obs gezichtsuitdrukkingen, binnen 1/10 sec
  3. Thin-slicing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is thin-slicing?

A

Betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid obv extreem kortdurende uitdrukkingen van diens gedrag. Snel + betrouwbaar.

bv. beoordelen van gezichten van politici op eigenschappen als macht en warmte. Macht uitstralen bleek overeen te komen met kans op verkiezingen winnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke rol spelen schema’s bij eerste indrukken?

A

Vormen uitgebreider beeld. Vullende hiaten in onze kennis aan.

Clusters van schema’s voorspellen bepaalde eigenschappen gebaseerd op andere bekende eigenschappen. vb: capabel ondernemend persoon wordt gezien als invloedrijk en dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is primacy effect?

A

Eerste indrukken beïnvloeden hoe we informatie interpreteren die we laten krijgen.

vb: onderzoek: positieve eigenschappen eerst noemen kleuren de mindere eigenschappen en vice versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is belief perseverance?

A

De neiging vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel, zelfs wanneer nieuwe informatie het tegendeel bewijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is power posing?

A

Je lichaamstaal gebruiken om te veranderen hoe je over jezelf denkt, hoe je je voelt en hoe je handelt.

Onderzoek: mensen die imponerende houdingen aannamen voelden zich ook machtiger en namen meer risico in beslissingen.

22
Q

Wat is de attributietheorie?

A

Beschrijving van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en andermans gedrag verklaren.

Onderzoek naar hoe we bepalen wat de oorzaak is van andermans gedrag

23
Q

Welke twee soorten attributies onderscheidt Heider?

A
  1. Interne attributie: PERSOON ZELF, gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt agv de persoon zelf, zoals attitude, karakter of persoonlijkheid –> + of - indruk van iemand
  2. Externe attributie: SITUATIE, gevolgtrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt agv de situatie waarin diegene zich bevindt; de aanname is dat de meeste mensen op dezelfde manier op zo’n situatie zouden reageren
24
Q

Hoe verschillen attributies bij pos en neg relaties?

A
  1. Pos relaties: neiging om positief gedrag van de ander toe te wijzen aan interne attributies, negatief gedrag aan externe attributies
  2. Neg relaties: andersom –> verslechtert relaties
25
Q

Wat is het covariatiemodel van Kelley?

A
  1. Om een attributie te maken over de oorzaak van iemands gedrag kijken we systematisch naar het persoon tussen de aan-of afwezigheid van mogelijke causale factoren en het wel/niet optreden van gedrag.
  2. We verzamelen informatie en gaan na of het gedrag anders is (covarieert) per plaats, in de loop vd tijd, bij verschillende mensen of verschillende gedragsdoelstellingen.
  3. Bijv wanner iemand jou de auto niet uitleent maar wel aan anderen
  4. 3 kerntypen
26
Q

Benoem de 3 informatiebronnen van covariatie van Kelley

A
  1. Over CONSENSUS: informatie over de mate waarin anderen zich op dezelfde manier als de betrokkene gedragen tov bepaalde stimulus;
  2. Over ONDERSCHEIDEND VERMOGEN: info voer de mate waarin de betrokkene zich op dezelfde manier gedraagt tov verschillende stimuli
  3. Info over CONSISTENTIE: info over de mate waarin het gedrag tussen 1 betrokkene en 1 stimulus hetzelfde is onder verschillende omstandigheden over tijd
27
Q

Hoe kan een attributie worden gemaakt obv de 3 informatiebronnen?

A

Combineren tot 1 of 2 duidelijke patronen:

  1. Consensus + onderscheidend vermogen laag, consistentie hoog –> interne attributie
  2. Consensus, onderscheidend vermogen en consistentie laat –> externe attributie
  3. Consistentie laag: externe of situationele attributie –> ongebruikelijks aan de hand

Figuur 4.2

28
Q

Wat zijn 2 uitzonderingen op attributies?

A
  1. Mensen maken minder gebruik van consensus, ze vertrouwen meer op consistentie en het onderscheidend vermogen bij het vormen van attributies
  2. Niet altijd beschikken mensen over de benodigde informatie uit de 3 dimensies. Mensen voeren dan het attributieproces uit met de informatie die ze wel hebben en maken indien nodig, hun eigen gevolgtrekkingen over de ontbrekende data

Mensen gaan niet altijd logisch en rationeel te werk wanneer ze een oordeel over anderen vormen. Verdraaien informatie om hun behoefte om aan een positief zelfbeeld te vervullen en gebruiken snelle aannames die tot onnauwkeurige oordelen kunnen leiden

29
Q

Wat is de fundamentele attributiefout?

A
  1. De neiging om de mate waarin iemands gedrag wordt veroorzaakt door interne, dispositionele factoren te overschatten en de rol van externe, situationele factoren te onderschatten.
  2. Vb Rosa Sparks stoel
  3. Mensen hebben de neiging externe invloeden te onderschatten zelfs als de invloed van de situatie op het gedrag overduidelijk is. Onderzoek beoordelen schrijvers pro Castro.
30
Q

Wat is de rol van perceptuele saillantie in de fundamentele attributiefout?

A

De invloed van de omgeving op iemand anders zijn gedrag is vaak onzichtbaar voor ons waardoor we deze informatie niet kunnen gebruiken om het huidige gedrag te begrijpen.

31
Q

Wat is perceptuele saillantie (visuele invalshoek)?

A
  1. Het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben. Datgene dat we waarnemen lijkt de meest logische oorzaak van het gedrag.
  2. Vb: onderzoek met waarnemers die bij een kennismakingsgesprek van 2 acteurs meeden dat de acteur die ze het beste konden zien, het gesprek het sterkste had beïnvloed. Ook bij het zien van alleen de verdachte geloven rechters en politieofficieren eerder dat zijn betekenis vrijwillig was dan wanneer zowel de verdachte als de rechercheur in beeld waren.
  3. De eerste neiging is vaak om gedrag in dispositionele termen te verklaren. Soms corrigeren we onze attributies in de richting van een meer situationele verklaring maar vaak corrigeren we dit onvoldoende
32
Q

Wat is het tweeledige proces van attributies?

A

Het analyseren van andermans gedrag door:

  1. Eerst een automatische interne attributie te maken. Snel + spontaan. en
  2. dan pas na te denken over mogelijke situationele oorzaken van het gedrag, op basis waarvan de oorspronkelijke interne attributie eventueel kan worden aangepast. Inspanning + bewuste aandacht. Wordt vaak overgeslagen, bv wanneer we afwezig of in gedachten zijn. Doen we als
    a) cognitief alert en geomtiveerd om een zo nauwkeurig mogelijk oordeel te vormen;
    b) als we iemands gedrag niet vertrouwen, bv wanneer we verwachten dat iemand verborgen motieven heeft
33
Q

Wat zijn zelfdienende attributies?

A

Verklaringen van eigen successen toeschrijven aan interne, dispositionele factoren en verklaringen van mislukkingen toeschrijven aan externe, situationele factoren.

vb sporters. De eer getalenteerde sporter, de minder eraren en solosporters maken meer zelfdienende attributies

34
Q

Benoem 3 redenen waarom we zelfdienende attributies maken

A
  1. Behouden van positief zelfbeeld, zelfs als dat betekent dat we de waarheid moeten verdraaien door een gedachte of opvatting te veranderen. Specifieke attributiestrategie: de oorzaak ‘waarom’ iets gebeurt plaatsen we waar die ons het beste uitkomt kom de eigenwaarde in stand te houden of te verhogen. vooral als we ergens in falen of we ons net kunnen verbeteren
  2. Positief beeld over onszelf naar andere presenteren
  3. Afh van de soort informatie die beschikbaar is. bv concluderen dat het eigen slechte cijfer door de oneerlijke toets komt, omdat je niet weet hoe anderen de toets hebben gemaakt
35
Q

Beschrijf het geloof in een rechtvaardige wereld, Lerner

A
  1. De aanname dat mensen krijgen wat ze verdienen en verdienen wat ze krijgen. Houdt angstwekkende gedachten over de eigen onveiligheid op een veilige afstand. Kan trieste consequenties hebben.
  2. bv je afvragen of iemand in je omgeving aanleiding heeft gegeven waardoor ze verkracht is (victim blaming); defensief attributieproces
36
Q

Beschrijf een defensief attributieproces / blaming the victim-attributies

A

Agv geloof in rechtvaardige wereld. Mensen leggen een deel van de schuld bij het slachtoffer waardoor ze zichzelf beter voelen.

Victim blaming vaker bij vrouwen. Attributies geassocieerd met gewelddadige attributies en gedrag, naar vrouwen, leeftijdsdiscriminatie, racisme, classicisme en heteroseksisme

37
Q

Wat is de ‘blinde vlek’-bias?

A
  1. De neiging om te denken dat andere mensen ontvankelijker zijn voor attributionele fouten dan wijzelf.
  2. Onderzoek naar oa zelfdienende attributies en victim blaming.
  3. Suggereert dat we vaak we zorgvuldiger moeten nadenken over onze beoordelingsprocessen en onze conclusies moeten controleren.
38
Q

Benoem 2 uitgangspunten bij de rol van cultuur bij sociale perceptie

A
  1. Nadruk op individuele autonomie van Europese, Noor-Amerikaanse en andere Westerse culturen. Personen zijn onafh en opzichzelfstaande individuen: hun gedrag weerspiegelt interne trekken, motieven en waarden. Gebaseerd op het joods-christelijk geloof in de individuele ziel en de Angl-amerikaanse traditie van individuele rechten
  2. Nadruk op GROEPSAUTONOMIE van Oost-Aziatische culturen. Individu ontleent zijn gevoel van ‘zelf’ aan de sociale groep waartoe hij behoort. Komt voort uit confucianistische traditie, zoals de ‘gemeenschapsmens’ of het ‘sociaal wezen’.
39
Q

Beschrijf de verschillen tussen holistisch en analytisch denken in het voorspellen van hoe we andere mensen waarnemen

A
  1. Analytisch: Gezichtsuitdrukking –> conclusie.
  2. Holistisch: Gezichtsuitdrukking ook vergelijken met uitdrukking van anderen –> conclusie.
    Onderzoek: mensen met holistische denkstijl besteden sign meer tijd aan achtergrondfiguren (oogbewegingen meten)
40
Q

Benoem 2 resultaten van sociale neurowetenschappen bij verschillende cultuurgebonden denkstijlen

A
  1. fMRI: Wanneer de instructies van de opdracht niet aansloten bij de denkstijl, was er meer corticale hersenactiviteit te zien. Cognitief moesten de ppn harder werken. bv let op de context in geval van Amerikaanse proefpersonen
  2. ERP patronen: ppn meer aandacht aan specifieke objecten indien een Europese achtergrond, of context indien Oost-Aziatische achtergrond
41
Q

Beschrijf culturele verschillen in de fundamentele attributiefout, onderzoek Miller

A
  1. Indiv culturen: voorkeur dispositionele attributies over anderen
  2. Collectivi culturen: voorkeur voor situationele attributies
  3. Geen verschil in kinderen –> denkstijl aangeleerd
  4. Correspondence bias
42
Q

Beschrijf de correspondence bias tussen onderwerp en spreker

A

Aangenomen wordt dat het standpunt in het essay ook het standpunt van de schrijver zelf is - blijkt gelijk te zijn voor de verschillende culturen.

Zowel correspondence bias als fundamentele attributiefout zijn fundamenteel

43
Q

Beschrijf de culturele component van de zelfdienende bias

A
  1. Sterkst in VS maar ook Australie, NZ, Canada. Geen verschillen mbt achtergrond
  2. In sommige Aziatische culturen speel het een kleine of helemaal geen rol. Oorzaak van successen wordt gezocht in aspecten van hun cultuur, afspiegeling van de waarden van hun cultuur.

Geldt ook voor cultuurproducten zoals advertenties, songteksten, tv-shows en sportverslaggeving

44
Q

Beschrijf hoe mislukkingen in verschillende culturen worden geattribueerd

A
  1. Individu: situatie.
  2. Collecti: interne oorzaken. = zelfkritische attributies
45
Q

Beschrijf de zelfkritische attributie

A
  1. Tegenhanger zelfdienende attributies.
  2. In sommige Aziatische culturen een veelvoorkomend verschijnsel en belangrijk bindmiddel voor groepen. Roept systemathie en medeleven op
46
Q

Beschrijf het culturele aspect van attributies van een rechtvaardige wereld

A

Algemener in culturen met extremen in rijkdom en armoede (india, ZA) dan in culturen als Australie en Zimbabwe, waar de rijkdom gelijkmatiger verdeeld is. Wanneer mensen geloven in een rechtvaardige wereld, worden de economische en sociale ongelijkheden als eerlijk beschouwd. Mensen bezitten minder omdat ze minder verdienen.

47
Q

Beschrijf de link tussen zelfkritische attributies en faalangst

A
  1. Tegenhanger van zelfdienende attributies.
  2. Verklaringen voor eigen successen worden toegeschreven aan externe, situationele factoren terwijl verklaringen voor eigen mislukkingen worden toegeschreven aan interne, dispositionele factoren.
  3. Ook mensen met faalangst schrijven hun successen gewoonlijk toe aan externe oorzaken (bijvoorbeeld ‘het tentamen was makkelijk’, of ‘ik had geluk vandaag’) en mislukkingen aan interne oorzaken (‘ik kan het niet’, of ‘ik ben niet slim genoeg’). Hierdoor blijft hun faalangst, namelijk een zwak geloof in het eigen kunnen en de angst om te falen, in stand. Een succeservaring leidt dan niet tot een verlaging van de faalangst, aangezien het succes extern geattribueerd wordt.
48
Q

Welk type sporters maken vooral zelfdienende attributies?

A

Getalenteerde, minder ervaren en solosporters

49
Q

Beschrijf het verschil tussen correspondence bias en fundamentele attributiefout

A

Correspondance bias: gedrag = reflectie persoonlijkheid

Fundamentele attributiefout: interne attributies OVERschatten en situationele ONDERschatten

50
Q
A