Thema 4 H16 Flashcards

1
Q

Welke 2 factoren zorgen ervoor dat objectieve stressoren de gezondheid kunnen beïnvloeden?

A
  1. Omgevingsfactoren
  2. Individuele verschilvariabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 4 manieren speelt ‘persoonlijkheid’ een belangrijke rol in de manier waarop stress de gezondheid kan beïnvloeden?

A
  1. Op objectieve stressfactoren: persoonlijkheid kan de selectie van omgevingen beïnvloeden en daarmee dus de blootstelling aan objectieve stressoren
  2. Het is van invloed op de mate waarin een objectieve stressor subjectief als stressor wordt ervaren
  3. Het kan stressreacties beïnvloeden
  4. Het heeft een rol bij de gevolgen van stressreacties voor de gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 4 modellen zijn er die de relatie tussen persoonlijkheid en werkstress enerzijds en de gezondheidsuitkomsten anderzijds beschrijven?

A
  1. Additief model
  2. Buffer- of kwetsbaarheidsmodel
  3. Persoon-omgevings-‘fit’ Model
  4. De conservation of Resources theorie van stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt het Additief model in?

A

Die beschrijft dat er sprake is van onafhankelijke effecten van persoonlijkheid en werkomgeving op de gezondheidsuitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt het Buffer- of kwetsbaarheidsmodel in?

A

Dat er een negatieve relatie bestaat tussen stress en gezondheid voor mensen die hoog dan wel laag op de desbetreffende eigenschap scoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welk model is er sprake van onafhankelijke hoofdeffecten van persoonlijkheid en een werkstressor?

A

Het additief model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar gaat de Conservation of Resources theorie van stress van uit? En wat zijn de 3 hulpmiddelen?

A

Dat mensen voortdurend gericht zijn op het verkrijgen, beschermen en opbouwen van hulpbronnen om effectief met stress te kunnen omgaan. Hulpbronnen kunnen middelen zijn, omgevingscondities of persoonlijke eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de persoonlijkheidstrek ‘beheersingsoriëntatie’ in?

A

Locus of control: mensen met externe beheersingsoriëntatie schrijven dingen die gebeuren toe aan het lot en invloedrijke anderen. Mensen met interne beheersingsoriëntatie schrijven dit toe aan eigen bekwaamheden, inspanning en risicobereidheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt de attributietheorie in?

A

Attributiestijlen: onderscheid tussen neiging gebeurtenissen aan externe dan wel interne oorzaken toe te schrijven. Daarnaast de neiging om gebeurtenissen aan stabiele versus veranderlijke factoren toe te schrijven én de neiging om specifieke dan wel globale factoren als oorzaak aan te schrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 componenten bevat hardiness? En waar beschermd het tegen?

A

Betrokkenheid, controle en uitdaging.
Beschermd tegen burn-out, depressie en angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt een ‘gevoel van coherentie’ in?

A

Omgeving is voorspelbaar en verklaarbaar (begrijpelijkheid), men heeft zelf de hulpbronnen om problemen in omgeving te hanteren (hanteerbaarheid). Daarnaast gevoel dat eisen die vanuit omgeving gesteld worden een betekenisvolle uitdaging vormen en dat men zelf daardoor de moeite waard is (betekenis). Het is niet een sterk persoonlijkheidskenmerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is en wat meet ‘core self-evaluations’?

A

Er wordt een soort basisevaluatie gemaakt van een individu over zichzelf. Het gaat om het meten van eigen-effectiviteit, beheersingsoriëntatie, emotionele stabiliteit en zelfwaardering. Indien dit positief is, geeft dit een bufferende werking op de stressvolle invloed van een laag ondersteunende werkomgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat meet optimisme?

A

Life Orientation Test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 5 dimensies bevat het Big Five Model?

A
  1. Extraversie
  2. Vriendelijkheid
  3. Consciëntieusheid
  4. Emotionele stabiliteit
  5. Intellect/autonomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het probleem bij onderzoek naar de relatie tussen neuroticisme, werkstressoren en stressreacties?

A

Moeilijk vast te stellen of er sprake is van gemeenschappelijke methodevariantie of van feitelijk psychologische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly