Thema 3 Basisstof 1 (Steeds Kleinere Groepen) Flashcards
Kenmerk
Een eigenschap waarmee je een organisme kunt onderscheiden van andere organismen
Hoofdgroepen
Prokaryoten en eukaryoten
Rijken
Prokaryoten:
Bacteriën en archaea
Eukaryoten:
Schimmels, planten en dieren (ook mensen)
Prokaryoten
Bacteriën en archaea:
Ze hebben alleen een celwand en celmembraan en ze zijn allebei eencellig
Eukaryoten
Schimmels, platen en dieren (ook mensen)
Schimmels
Ze hebben een celkern, celmembraan en een celwand en ze zijn één - of meercellig
Planten
Ze hebben een celwand, celkern, celmembraan en bladgroenkorrels en ze zijn één - of meercellig
Dieren (ook mensen)
Ze hebben een celkern en een celmembraan en ze zijn meercellig
Eencellig
Ze bestaan uit 1 kleine cel
Meercellig
Met meerdere cellen
Waar kijken biologen eerst naar voor ze de indelingen maken?
Celkern, celwand en de bladgroenkorrels
Celkern
De cellen van eukaryoten hebben een celkern. De cellen van prokaryoten niet. Bacteriën en archaea zijn organismen zonder celkern
Celwand
Dieren hebben geen celwand om hun cellen. De cellen bacteriën, archaea, schimmels en planten hebben wel een celwand
Bladgroenkorrels
Cellen van planten hebben bladgroenkorrels in het cytoplasma. Bacteriën, archaea, schimmels en dieren hebben geen bladgroenkorrels
Indeling van de hoofdgroepen
HOOFDGROEPEN worden ingedeeld in RIJKEN dan in STAMMEN dan in KLASSEN dan in ORDEN dan in FAMILIES dan in GESLACHTEN en daarna in SOORTEN