Thema 1. Inleiding ouderenpsychologie deel 2. Flashcards
Flourishing
Een hoog niveau van zowel emotioneel, psychologisch als sociaal welbevinden. Een persoon die floreert, heeft een goede positieve geestelijke gezondheid.
Dual continua model
De afwezigheid van psychische symptomen en stoornissen is niet hetzelfde als de aanwezigheid van welbevinden. Ouderen rapporteren minder symptomen van psychische aandoeningen dan jongeren. Dit betekent niet dat ze op alle dimensies van welbevinden hoger scoren. Ouderen scoren hoger op emotioneel welbevinden, lager op psychologisch welbevinden en gelijk op sociaal welbevinden.
Het dual continua-model maakt het mogelijk dat de ouderenpsycholoog zich focust op zowel het voorkomen en behandelen van stoornissen als het welbevinden behouden en bevorderen.
De verschillen en overeenkomsten in welbevinden tussen jong en oud kan op drie manieren verklaard worden.
Ontwikkelingseffect. De ontwikkeling die mensen doormaken bij ouder worden.
Cohorteffect. Ervaringen die men eerder in het leven opdoen en meenemen.
Periode effect. Effecten van de maatschappelijke ontwikkelingen.
Theorie van structural lag
Deze theorie gaat ervan uit dat de samenleving achterloopt bij de snelle vergrijzing. Hierdoor zijn er te weinig zinvolle rollen wat het sociaal welbevinden beïnvloedt.
Stereotype dimensies
Er bestaan zowel positieve als negatieve steorotypen over ouderen. Dit is onder te verdelen in de dimensies.
Warmte. Positieve stereotypen wat gaat over karakter en sociale vaardigheden.
Competentie. Negatieve stereotypen wat gaat over achteruitgang, zwakte.
Gevolgen van stereotype gedrag
Verzorgers geven aandacht aan hen die afhankelijk zijn. Wat de onafhankelijken onbewust ook laat aftakelen. Er is behoefte aan ondersteuning op autonomie, competentie en verbondenheid.
Stereotype embodiment
De stereotypen werken als selffulfilling prophecy. Met het ouder worden gaat het zelfbeeld ook meer op het stereotype beeld lijken. Effecten op cognitief functioneren zijn toe te schrijven aan een negatief stereotype beeld terwijl dit bij een positief stereotype beeld geen effect heeft. Bij welbevinden wordt dit ook gezien. Ouderen met een positief gevoel van welbevinden laten meer gezondheid gerelateerd gedrag zien en zijn minder vaak ziek en leven langer.
Hoe moet een ouderenpsycholoog omgaan met de (zelf)stereotypering
- Nagaan in hoeverre stereotypering het eigen handelen bepalen.
- Met de omgeving kijken naar de stereotyperende en nagaan wat het effect is van hun handelen (zijn ze paternaliserend of betuttelend)
- Heb aandacht voor de eigen beleving van de cliënt.
Narratieve gerontologie
Bestudeert hoe ouder wordende mensen zelf betekentis geven aan hun eigen leven door er verhalen over te vertellen. De verhalen uit het verleden verbinden met het heden door de manier waarop mensen het nu waarnemen, en met de toekomst door de keuzes die de mensen maken met de kennis van ni. Door verleden, heden en toekomst te verbinden, brengen mensen betekenis, richting en zin in hun leven aan.
Narratieve identiteit
Levensverhalen over de eigen persoon geven en beeld van wie men is.
Reminiscentie
Herinneringen oproepen uit het verleden.
Twee belangrijke thema’s van verschillen in verhalen tussen ouderen en jongeren.
Agency (individualiteit). Het gaat om de individuele eigenschappen, prestaties en ervaringen.
Communion (verbondenheid). De verbinding tussen de persoon en de samenleving.
Ouderen zijn meer gericht op communion
Redemption
Verlossing. Verhalen van redemption gaat over hoe mensen moeilijke gebeurtenissen in hun leven weer te boven zijn gekomen, hoe het ze heeft gevormd.
Narrative foreclosure
Het voortijdig afronden van het levensverhaal. Het lukt mensen dan niet om dingen die gebeurd zijn in het leven een betekenis te geven, ze verwachten dat dit in de toekomst ook niet gaat lukken. De manier waarop mensen verhalen vertellen is gerelateerd aan hun welbevinden en geestelijke gezondheid
Narratieve zorg
Het op professionele wijze omgaan met het levensverhaal. Het biedt houvast bij het serieus nemen van de visie van ouderen mensen op de eigen persoon. ‘Groen en grijs’ is een voorbeeld van narratieve zorg waarbij jongeren en ouderen elkaar vanuit hun levensverhaal beter leren kennen. Ook reminiscentie en life-review zijn voorbeelden.
Netwerkkenmerken
- Het aantal persoonlijke relaties van een persoon en het aantal groepen waar een persoon toe behoort. Dit geeft de beschikbaarheid van relaties aan maar zegt weinig over de inhoud van de relaties.
- De instrumentele en emotionele steun.
Criteria voor netwerken
LSN en LASA onderzoeken netwerken aan de hand van drie criteria.
• De personen vertegenwoordigen verschillende relatiedomeinen
• Met deze personen onderhouden de deelnemers regelmatig contact.
• De relatie is belangrijk voor de deelnemers.
Instrumentele versus emotionele steun.
De omvang van relaties zegt nog niets over de inhoud ervan. Uitwisseling van instrumentele en emotionele steun is voor ouderen van belang. Mannen, jongere
ouderen en hogere statusgroepen bieden meer instrumentele steun. In ontvangst zit geen verschil. Emotionele steun vindt vaker plaats en is meer een zaak voor vrouwen en jongere ouderen. Instrumentele steun wordt vaak uitgewisseld met buren en familieleden. Emotionele steun wordt vooral geboden door vrienden.
Reciprociteit
De mate waarin steun ontvangen en geven in balans zijn. Bij ouderen ontstaat er disbalans doordat zij meer (instrumentele) steun ontvangen dan nog kunnen geven. Er zijn aanwijzingen dat steun geven in het verleden de kans vergroot op steun ontvangen in de toekomst.
Konvooi van relaties
Het netwerk van een oudere kan niet los worden gezien van het leven wat men heeft geleid. Het netwerk is het resultaat van het ontwikkelen en verbreken van relaties.
Konvooimodel
Model van Kahn en Antonucci. Het gaat om de mogelijkheden van personen om relaties aan te gaan en te behouden. Dit hangt af van de rollen die men in het leven speelt. Wijzigingen op het gebied van arbeid, huwelijk en huisvesting hebben een langdurige invloed op de ontwikkeling van het netwerk.
Modellen voor verandering van
- Konvooimodel. Gericht op mogelijkheden om relaties aan te gaan.
- Socio-emotional selectivity theory. Instrumentele of emotionele doelen.
transities voor intensivering of verandering van relaties.
Grootouderschap. Kan de uitwisseling van steun doen toenemen.
Verhuizing. Oude buurtgenoten verdwijnen maar nieuwe contacten ontstaan.
Pensionering. Aantal contacten en frequentie van contact neemt toe.
Gezondheid versus netwerken.
- Goede gezondheid is een vereiste om relaties te onderhouden.
- Een goed netwerk bevordert de gezondheid.
- Een slechte gezondheid vergroot de behoefte aan steun.
Informele zorg
Mantelzorgers, mensen uit eigen netwerk die geen geld ontvangen voor de zorg. Mantelzorg kan zwaar zijn, zeker voor een partner die zelf ook problemen ervaart. Mantelzorg wordt steeds vaker door de kinderen gedeeld, hierover zijn goede afspraken belangrijk omdat onenigheid de zwaarte kan vergroten. Kinderen uit lagere SES ondersteunen ouders vaker omdat ze vaak dichterbij wonen of omdat ouders
meer verwachten.
Eenzaamheid
Het tekort ervaren aan een bepaalde kwantiteit en kwaliteit van persoonlijke relaties
Vormen van eenzaamheid
- Emotionele eenzaamheid. Ontstaat bij een sterk gemis door afwezigheid van een
intieme relatie. - Sociale eenzaamheid. Gebrek aan sociale inbedding en gemis van betekenisvolle
relaties.
Oorzaken van eenzaamheid
- Overlijden van partner
- Netwerk dat kleiner wordt
- Vermindering van uitwisseling van emotionele steun.
- Verslechtering van gezondheid.
- Verminderde huwelijkskwaliteit in een tweede huwelijk.
- Gezondheidsproblemen van partner waardoor relatiekwaliteit vermindert.
Oplossingsrichtingen tegen eenzaamheid
• Het verbeteren van het relatienetwerk: hierdoor vergroot de aantal maar ook de
kwaliteit. Dit vraagt actie van de oudere.
• Standaardverlaging: Iemand veranderd de eigen wensen en behoeften waardoor
het huidige netwerk voldoet.
• Andere betekenis geven aan de situatie zodat het gemis als minder wordt ervaren
Interventies tegen eenzaamheid
• Sociaal-culturele activering. Het accent ligt op activiteit en gezelligheid waarmee
de randvoorwaarden worden geschept om contacten te leggen. Echter zijn hier
sociale vaardigheden, een positief zelfbeeld en niet te hoge verwachtingen van de
relaties voor nodig.
• Persoonlijke activering. Begeleiding gericht op steun bieden bij het vinden van
een nieuwe invulling in het dagelijks leven.
• Deelnemen aan een cursus/gespreksgroep/therapie. B.v. voor het aanleren van
sociale vaardigheden.
• Interventies gericht op samenleving. B.v. woongroepen en meergeneratiewonen.
Sociale netwerken jaren 90 versus 21ste eeuw.
• De nieuwe generatie ouderen is hoger opgeleid, werkt langer door en raakt later
verweduwd.
• Er wordt meer chronische aandoeningen gerapporteerd maar met minder
ingrijpende beperkingen voor functioneren.
• Ouderen zijn nu actiever in vrijwilligerswerk en hebben grotere en meer diverse
netwerken.
• Door culturele ontwikkelingen zijn vriendschappen belangrijker geworden, zijn er
meer echtscheidingen en is er vaker sprake van hertrouw en stiefgezinnen.
Stiefkinderen worden steeds belangrijker voor de ouderen.
• Steeds meer mensen zijn aangesloten op internet en dit helpt tegen eenzaamheid