TENTAMEN VRAGEN Flashcards

1
Q

ENDOCRIEN. Noem de symptomen van hypothyreoidie

A

Moe, meer gewicht. tekort aan thyroxine hormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ENDOCRIEN. Welke behandelopties heb je bij een hypothyreoidie

A

levothyroxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ENDOCRIEN. Hoe monitor je de farmacotherapeutische behandeling van hypothyreoidie

A

TSH of T4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GERIATRIE. Hoe herken je/definieer je kwestbaarheid bij ouderen? Wat zijn de klinische symptomen

A

Kwestbaarheid is wanneer (een oudere patient) meer moeite heeft met herstellen na bijv. een val. Criteria voor kwetsbaarheid zij afvallen, weinig kracht, lichamelijke inactivieit, traagheid. Klinische kenmerken zijn: nierfunctistoornis, veel ziekenhuisopnamen, gertriac giants, lage levensverwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

GERIATRIE. Noem de geriatric giants

A

mobiliteit, balans, communicatie, geheugen, incontinentie, psychisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

GERIATRIE. Noem de top 6 doodsoorzaken van ouderen.

A

Hart, Asmta/COPD, Kanker, diabetes, gewrichts, psycho

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

PALLIATIEVE ZORG. Wat is het doel van palliatieve zorg? Wanneer komt iemand in aanmerking?

A

doel van palliatieve zorg is lijden zoveel mogelijk verlossen. Iemand komt in aanmerking; uitzichtloos lijden, geen kans op curatie, nog maar kort te leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HIV. Benoem hoe het HIV virus eruit ziet en welke factoren belangrijk zijn voor het virus om te prolifereren,

A

HIV is een RNA virus. Dit RNA heeft transcriptie enzymen nodig (reverse transciptase, protease integrase). Het bevat GP41 en GP120 op de celwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HIV. geef de replicatiecyclus van HIV in detail. Waar grijpen de geneesmiddelen op aan?

A

Replicatiecyslus van HIV: binden van CD4 met behulp van de glycoproteine GP41 en GP120. Fusie. RNA komt in cytoplasma. Reverse transcriptase. Proviraal DNA. Integrase in host DNA. Aflezen van eiwitten - nieuwe virusdeeltjes.

Geneesmiddelen grijpen aan op fusie, integrase, reverse transciptase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HIV. Benoem de verschillende stadia en verloop van een HIV besmetting.

A

stadia 1: acute besmetting. Veel T-cellen, echter HIV deeltjes laag. Uit zich in een koorts.
Stadia 2: latentie
stadia 3: AIDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PSHYCIATRIE. Wat is een psychose, benoem specifieke kenmerken met uitleg.

A

psychose; realiteits1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ONCOLOGIE. Door welk enzym wordt tamoxifen omgezet? waarom is dit klinisch relevant? Wat is een bekende interactie en advies?

A

Tamoxifen is een prodrug. Het wordt omgezet tot het werkzame bestandsdeel door CYP2D6. Paroxetine is een CYP2d6 remmer. Tamoxifen wordt dus minder omgezet en is minder werkzaam. Advies: vervang paroxetine door citalopram.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ONCOLOGIE. Door welk enzym wordt capcitabine omgezet? waarom en met welk geneesmiddel is dit klinisch relevant? Wat is je advies?

A

Capcitabine is een remmer van CYP2C9. Dit enzym breekt fenytoine af. De spiegel fenytoine zal stijgen. Advies: dosering fenytoine verlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ONCOLOGIE. met welk middel heeft irinocetan een interactie?

A

irinocetan in combinatie met sint jans kruid. Irinocetan zal niet werken. Sint jans ie een CYP3A4 Activator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ONCOLOGIE. Welke interactie is bekend bij enzalutamide? Wat is de klinische implicatie en advies?

A

Enzalutamide is een sterke inductor van CYP3A4. Rivaroxaban wordt gemetaboliseerd door CYP3A4. gebruik LMWH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

BLOED EN STOLLING. je hebt twee patienten waarvan beidde de pil gebruiken.De ene patient heeft proteine C deficientie, de andere niet. Welk heeft grotere kans op trombose?

A

Patient met proteine C deficientie. Protein C is onderdeel van een complex dat stolsel opruimt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

BLOED EN STOLLING. In welke situatie gebruikt men tranexemine zuur?

A

Trenexemine zuur remt de omzetting plasminogeen naar plasmine. Plasmine zorgt voor stolling,ejkejekje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

BLOED EN STOLLING.. Wanneer plaatsjesremmer en wanner anticoagulantia?

A

Ateriele trombose; plaatjesremmer, veneuse trombose anticoagulantie. Fibrinilytca voor beide, geeft wel hoger bloedings risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

BLOED EN STOLLING. Wat doet vitamine K antagonist? er komt een patient op de spoed met actue diep veneuse long embolie, wat doe je? Hoelang geef je vitamine K?

A

Vitamine K remt de SYNTHESE van factor 2, 7, 9 en 10. Direct starten met ALLEEN vit k dus geen nut omdat het tijd heeft m te werken. geef heparine erbij. Geef vit. K minimaal 5 dagen, meet INR deze moet 2 of hoger zijn, dan stoppen met de heparine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

BLOED EN STOLLING. Patient komt binnen met levensbedreigende bloeding door acenocoumarol, wat doe je? idem maar dan fenprocoumon.

A

acuut protombine complex toevoegen + vitamine K. Kan ook stollingsfactoren geven en INR in de gaten houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

BLOED EN STOLLING. Wat is INR? wat als de waarde 3 is.

A

INR is dan te hoog, meer kans op bloedingen, protrombomne tijd is verlengd dus meer bloeding kans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

BLOED EN STOLLING. Patient met hartklep, wat doe je? zelfde INR of niet?

A

Je hele leven antistolling. Kans op beroerte ligt hoger bij een kunstklep in de mitralis positie - hier stroomt het bloed trager. INR dus nog wat hoger. geen DOACs! is contraindicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

BLOED EN STOLLING. Iemand met levercirrose, wat verwacht je van INR?

A

INR hoger, minder stollingsfactoren door kapotte lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

BLOED EN STOLLING. pt op IC ontwikkeld trombocytepenie na 5 dagen heparine pomp.
Wat moet je direct stoppen en direct geven bij patienten die trombopenie ontwikkelen na gebruik heparine.

A

Heparine stoppen. niet heparine antistolling. veneuze systeem fibrine draden; DOAC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

BLOED EN STOLLING. pt op IC ontwikkeld trombocytepenie na 5 dagen heparine pomp.
Wat moet je direct stoppen en direct geven bij patienten die trombopenie ontwikkelen na gebruik heparine.

A

Heparine stoppen. niet heparine antistolling. veneuze systeem fibrine draden; DOAC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

BLOED EN STOLLING. Pt van 60 jaar knie vervangde operatie. waar moet je op letten ivm nierfunctie?

A

slechte nierfunctie eerder stoppen met dabigatran..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

BLOED EN STOLLING. Wat is het verschil met voorbehandelen met parenteraal DOAC en VKA

A

LMWH en VKA, DOAC werken al direct dus geen LMWH nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

BLOED EN STOLLING. Patient komt na een 4 dagen van de OK met benauwdheidsklachten. Waar denk je aan? wat is je advies?

A

Longembolie,advies is een DOAC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

BLOED EN STOLLING. Je ziet de volgende medicatie lijst:

Apixaban, starten op29-10
Nadroparine, Startenop 29-10
Metoprolol
Simvastatine

Wat valt je meteen op?

A

Apixaban is een DOAC, geen heparine nodig;kans op bloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ONCOLOGIE. Wat is de TNM voor kanker

A

Tumor nodule metasasering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

ONCOLOGIE. Wat is neoadjuvante anti kanker therapie?

A

Therapie vóór de chirurgie, voordeel je kan eerder starten plus is makkelijker wegsnijden voor chirurg (micro metastasen verdwijnen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

TROPISCHE INFECTIES. Wat zijn artemisinine preparaten?

A

preparaten die bij terugkomst in NL gebruik kunnen worden als behandeling malaria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

TROPISCHE INFECTIES. Wat is amoebiasis? Welke type infecties zijn er? Welk middel bij welke infectie toepassen?

A

Amoebasis is een parasitiet die zich in de darmen bevindt en zorgt voor diarree verschijnselen. Er zijn twee typen infectie: invasief en niet invasief. Bij invasieve infectie wordt er behandeld met mitronidazol. Bij niet invasieve behandeling met clioquinel of paromomycine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

HIV. Welke (combinatie) behandeling wordt er altijd standaard gegeven bij HIV?

A

2 Nucleotide reverse transcriptase remmers (abacavir/emtricitabine) + een integrase remmer (doletegavir)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

ALGEMEEN. Welk geneesmiddel geef je bij endocarditis met naive klep? en als er een kunstklep is?

A

Naive klep: Ceftriaxon, kunstklep: flucloxaciline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

ANTIBIOTICA. Welk geneesmiddel geef je bij gonnoroe?

A

IM Ceftriaxol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

ANTIBIOTICA. Welk geneesmiddel geef je bij acute keelpijn?

A

Feneticilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

ANTIBIOTICA. Welk geneesmiddel geef je bij bronchitis?

A

BIj bronchitits geef je amoxicilline kuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

ANTIBIOTICA. Welk eerste keus geneesmiddel geef je bij cystitis? En welk geneesmiddel bij een invasieve infectie (pyeloneftritis of prostatits?)

A

Nitrofurantoine bij een niet invasieve blaasontsteking. Bij een invasieve blaasontsteking ciprofloxacine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

ANTIBIOTICA. Welk eerste keus geneesmiddel bij wondroos?

A

Flucloxacilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

ANTIBIOTICA. Waar kan een tekenbeet voor zorgen, hoe behandel je dit?

A

ZIekte van Lyme, doxycycline preventief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

ALGEMEEN. Wat geef je bij focale epilepsie?

A

Focale epilepsie: Carbamazepine

43
Q

ALGEMEEN. Wat geef je bij gegeneraliseerde epilepsie?

A

Levetiracetam, geen carbamazepine.

44
Q

FARMACOGENETICA. Welke transporter is van de belang bij de behandeling met statine? Wat is je advies?

A

SCLO01 is een transporter die statine vanuit de poortader de lever in krijgt. Een mutatie van deze transporter geeft een hogere kans op myopathie bij gebruik simvastatine. Advies is dan om over te gaan op atorvastatine.

45
Q

FARMACOGENETICA. waarom is GDP6 deficiënte van belang?

A

Bij profylaxe met primaquine kan dit leiden tot een hemolytische anemie.

46
Q

ANESTESIE EN ICU. Benoem alle vormen van anesthesie. Geef voorbeelden van geneesmiddelen die hierbij gebruikt worden.

A
  • Oppervlakte anesthesie. Lidocainegel
  • infiltratie anesthesie. Lidocainespuitje
  • Geleidings anesthesie ….
  • IV, ‘Biers Blok’, Lidocaine
  • Epiduraal ‘ruggenprik’. Bupivacaine + opioide
  • Narcose. kan met een gas, of intraveneus met bjijv profofol.
47
Q

ANESTESIE EN ICU. Welke soorten spierverslappers ken je? wat is een nadeel bij deze geneesmiddelen?

A

Depolariserend en niet-depolarisernd. nadeel is dat je niet zo snel kan ingrijpen, antagonisme is dan nodig (bijv met sugammadex)

48
Q

ANESTHSIE EN ICU. Welke soorten dialyse zijn er? benoem de verschillen.

A

CAPD continue ambulant peritoneal dialyse. Osmose via buikvlies. (CVVH) Continue, veno Veneuze hemofiltratie. en hemodialyse.

49
Q

ANESTHESIE EN ICU. Hoe kun je VAP voorkomen door SSD?

A

SSD staat voor selectieve darm decominatie.

50
Q

COLORECTAAL CARCINOOM. Wat doe je bij iemand die het wildtype k-ras heeft?

A

Geen k-ras mutatie dan geef je een groeifactor remmer, genaamd cetixumab

51
Q

COLORECTAAL CARCINOOM. Wat is de adjuvante therapie bij colorectale kanker? wel of geen irinocetan?

A

Raltitrexed

52
Q

COLORECTAAL CARCINOOM. Wat is belangrijk bij therapiemet 5-FU (denk aan enzymen)

A

sommige patienten zijn DPD defiecient, DPD breekt 5-FU af. Hierdoor enorme 5-FU toxiciteit! Er kan gekozen worden voor een lagere dosis met standaard DPD remmer (teysuno).

53
Q

LONGCARCINOOM. Wat is verschil kleincellig en niet kleincellig (SCLC en NSCLC) welke middelen worden ingezet? Welk middelen bij NSCLC stadium IV? Waar moet je op letten bij dit stadia?

A

SCLC: wordt er gekozen voor een PE kuur, staat voor CisPlatine en Etoposide

NSCLC: Cisplatine + vinorelbaine
Stadium IV: Targeted therapie, kijken naar gemuteerd EGFR (groeifactor receptor) zo ja > Osiminertib

ALK herschikking? dan Alectinib
Dus letten of patiënt een ALK herschikking heeft of EGFR mutatie.

54
Q

KANKER ALGEMEEN. Geef de groepsindeling van de verschillende klassieke cytostatica.

A
  • Alkylerende stoffen (niet afhankelijk van celdelingsfase): cyclofosfamide
  • Platinaverbindingen:
  • Anti-metabolieten
  • Antimitotisch (taxanen, Alkaloiden)
  • Topo-isomerase remmers:
55
Q

KANKER ALGEMEEN. Leg het principe van immunotherapie uit. wat zijn bijwerkingen? noem een middel

A

Normaliter kan de tumor het immuunsysteem omzeilen door de t-cel te inactiveren via PDL-1. PDL-1 Remmer zorgtdat deze inactivatie niet plaatsvind en de tumorcel door immuunsysteem wordt opgeruimd. Pembroluzimab.

56
Q

PROSTAAT CARCINOOM. Wanneer wordt er gekozen voor chemotherapie?

A

Bij hormoon resistentprostaat carcinoom of gemetastaseerd.

57
Q

KANKER ALGEMEEN. Welke deficientie is van belang bij het gebruik van irinocetan?

A

UGT defiecientie. UGT inactiveert irinocetan. Hier is makkelijk op te testen door te kijken naar bilirubine.

58
Q

PROSTAAT CARCINOOM

A

1e lijn docetaxel plus prednison.

59
Q

PSYCHIATRIE. Welk middel adviseert u voor de behandeling van een schizofrene stoornis bij een volwassene die niet heeft gereageerd op een behandeling met zuclopentixol en quetiapine?

A

Clozapine

60
Q

GERIATRIE. Waarom is bij ouderen voorzichtigheid geboden met anticholinerg werkzame medicatie

A

Bij ouderen is voorzichtigheid geboden met anticholinerg werkzame medicatie omdat bijwerkingen zoals vallen, cognitieve verslechtering, droge mond, delier bij kwetsbare patienten vaker voorkomen en grotere risico’s met zich brengen daarom zorgvuldig risico’s met potentiele benefits afwegen.

61
Q

KANKER ALGEMEEN. Leg uit waarom de volgende stelling niet juist is (noem de meest klinisch relevante argumenten ter onderbouwing): Bij hoog-emetogene chemotherapie wordt vaak een combinatie gegeven van aprepitant op dag 1 met lorazepam en dexamethason op dag 1 tot en met 4

A

Mist hier granisteron, lorazepam moet weg.

62
Q

LONGCARCINOOM. Leg uit waarom de volgende stelling niet juist is (noem de meest klinisch relevante argumenten ter onderbouwing): Bij kleincellig longcarcinoom wordt een combinatie van gemcitabine met cisplatin/carboplatin of van een taxaan met cisplatin/carboplatin gebruikt.

A

Bij kleincellig longcarcinoom (SLCL) wordt er gekozen voor de PE kuur, dit is CisPlatin en Etoposide, geen gemcitabine of taxaan.

63
Q

LONG CARCINOOM. Wat is vooral een probleem bij bleomycine?

A

Pulmonale toxiciteit.

64
Q

ALGEMEEN. Benoem welke middelen je kan inzetten bij Urge-incontinentie. Geef van elk middel een bijwerking.

A

Urge incontinetie kan behandeld wordenmet muscarine antagonisten.
Oxybutinine, selectieve M antagonist; droge mond!
Solifenacine, selectieve M antagonist veel anticholinerge bijwerkingen, pas hiermee op bij ouderen.
Mirabegron. b3 agonist; let op bij hartrimte stoornissen!
Alpha blokkers, orthostatische hypertensie

65
Q

ALGEMEEN. Wat zijn typische anticholinerge bijwerkingen? wat is hier een gevaar bij?

A

Vergeetachtigheid, droge mond, sedatie! verwardheid. Met name bij ouderen is het sedaderend effect ongewenst; valrisico.

66
Q

ALGEMEEN. Er is een interactie bekend tussen miconazol en acenocoumarol, leg uit hoe dit werkt en waarom dit gecontraindiceerd is. Wat is je advies als apotheker?

A

Miconazol is een sterke CYP2C9 remmer. Hierdoor wordt de stollingstijd van de coumarine sterk verhoogd. Geef miconazol niet mee maar geef clotrimazol.

67
Q

ALGEMEEN. Waar moet je op letten als iemand besluit te stoppen met roken?

A

Roken induceert het enzym CYP1A2. dit zorgt ervoor dat er bijv hogere dosis theofylline nodig is, als er wordt gestopt met roken dan wordt CYP1A2 niet meer ingeinduceerd e kan er een theofylline intoxicatie optreden.

68
Q

ALGEMEEN. Benoem een aantal korte termijn effecten van diabetes. Benoem ook een aantal lange termijn effecten van diabetes. Hoe luidt de behandeling? waar let je op bij het geven van metformine?

Wat zijn patientgebonden factoren voor de therapie behandeling?

A

Korte Termijn: polydipsie, polyurie, gewichtsverlies, moeheid, hyperglycemie.
Lange termijn; Retinopathie, nefropathie, neuropathie, hartfalen.

Metformine is stap 1, totmax 3dd 1000 mg. Let op bij nierfunctie.
stap 2 gliclaze.
stap 3 is insuline langwerkend en kortwerkend.

Patientgebonden factoren is de BMI: als deze hoger is dan >35 dan wordt er gekoze voor een GLP1 receptor agonist. lager dan <30 een DPP4 remmer.

69
Q

BLAASCARCINOOM. Hoe behandel je spier invasieve blaascarcinoom? en niet invasieve?

A

Voor niet spier invasieve blaascarcinoom wordt er als adjuvante therapie een mitomycine blaasspoeling gedaan.

Chemotherapie heeft GEEN toegevoegde waarde bij invasieve blaascarcinoom.

70
Q

BLAASCARCINOOM. Hoe behandel je wanneer de blaascarcinoom gemetastaseerd is? wat is een bekende en ernstige bijwerking van deze therapie?

A

MVAC therapie. MVAC staat voor Methotrexaat, Vinblastine, Doxorubicine, Cisplatine. ernstige bijwerking is beenmergdepressie

Kan ook gekozen worden voor een GC kuur, Gemcitabine en Cisplatine. of een PD-1 Remmer.

71
Q

KANKER ALGEMEEN. We doseren vaak op lichaamsoppervlakte, echter is cisplatine een uitzondering hierop, Waar wordt cisplatine op gedoseerd?

A

Cisplatine wordt gedoseerd volgens de Calvé pindakaasrt Formule, In deze formule staat de Glomuraile filtratie snelheid en gewenste AUC.

72
Q

KANKER ALGEMEEN. In het verleden zijn er ernstige 5-FU toxiciteit cassussen geweest. Waar moet je op letten bij 5-FU? wat is je advies

A

Of iemand DPD deficient is, is dit het geval dan kan 5-FU veel minder geelimineerd worden , met toxiciteit tot gevolg. advies is dosis verlagen, maar het is ook mogelijk om een standaard lage dosering te geven met een DPD remmer.

73
Q

KANKER ALGEMEEN. Irinocetan kan verschillende en zelfs toxische spiegels geven bij bepaalde patiënten, hoe kan dit en hoe is dit vast te stellen of dit kan gebeuren bij een patient die irinocetan krijgt?

A

Irinocetan word geinactieveert door UGT. Verschillen in expressie van UGT kan dus voor toxische spiegels leiden, (deficientie in UGT, ziekte van Gilbert bijv.)Dit is vast te stellen door te kijken nar bilirubine!. deze is standaard hoger bij deze patienten met die deficientie.

74
Q

HEMATO-ONCOLOGIE. Hoe behandel je Leukemie?

A

Eerste klap uitdelen en remissie behouden.

75
Q

HEMATO-ONCOLOGIE. Hoe behandel je Non-Hogdkin lymfoma, NHL

A
R-karate CHOP
Rituximab
Cyclofosfamide,
Hydroxy-doxorubine,
Vincristine (oncovin)
P prednisone.
76
Q

PSYCHIATRIE. Benoem de verschillende symptoomclusters waar psychotische stoornissen in ingedeeld kunnen worden.

A

Negatieve symptomen
Psychotische symptomen
Cognitive symptomen,
Affectieve symptomen.

77
Q

PSYCHIATRIE. Wat is de eerste keus bij een bipolaire stoornis? Hoe behandel je bij een acute manie?

A

Lithium. Bij acute manie: Haloperidol, quetiapine.

78
Q

PSYCHIATRIE. Antipsychotica zorgen o.a. voor een remmend effect op dopamine. Wat heeft dit voor effect op prolactine?

A

Prolactine wordt normaal door dopamine geremd, nu niet meer, dus hyperprolactemie.

79
Q

PSYCHIATRIE? wat is een gevaarlijke bijwerking van clozapine?

A

GEvaarlijke bijwerking is agranulocytose

80
Q

VERSLAVING. Welke 5 toxidromen kennen we?

A

Anticholinerg, cholinerg, opioid, sympaticsch, sedatief.

81
Q

VERSLAVING. Wat zijn enkele bijwerkingen van alcohol verslaving? leg uit hoe deze verslaving tot stand komt, gebruik hierbij de woorden cytotoxisch, psychodroom, GABA, endorfine etc. Waar moet je op letten bij patientne die chronisch verslaafd zijn aan alcohol?

A

Ethanol bindt aan de GABA receptor, remmend effect CNS, ‘roes’. Ethanol is cytotoxisch voor de lever, wat op lange termijn kan zorgen voor lever cirrose. Ook psychodroom effect door de GABA remming. Ethanol heeft ook een remmend effect op de thiamine (vitamine B) inname in het GI, dus supplementeren.

82
Q

VERSLAVING. Benoem de eerste keus behandeling van alcoholisme

A

Acamprosaat: verminderd hunkering

83
Q

VERSLAVING. Eerste keus middelen bij opioide verslaving? Wat geef eje bij acute opioide intoxicatie?

A

Bij Acuut, u-receptor antagonist zoals Naloxon.

Bij verslaving: Methadon (geeft geen euforie)

84
Q

VERSLAVING. Iemand rookt 14 sigaretten per dag en besluit te stoppen, wat doe je?

A

Bij meer dan 10> sigaretten wordt er gezocht naar een nicotine vervangend middel. Ook bupropion kan gegeven worden.

85
Q

Wat is de behandeling bij stabiele angina pectoris?

A

TAR, Statine, Betablokker

86
Q

Wat geef je bij dyspneu in palliatieve fase?

A

Morfine

87
Q

Wat geef je bij misselijkheid bij ziekte van parkinson? Waarom?

A

Domperidon, minder centrale bijwerkingen dan metoclopramide.

88
Q

Benoem een VEGF remmer

A

Bevacizumab

89
Q

Welke genotypering doe je bij een coumarine?

A

CYP2C9

90
Q

Wat voor AP geef je bij autisme?

A

Risperidon, Aripripazole, let op bijwerking prolactine!

91
Q

Lage luchtwegen, welke verwekkers?

A

H. Influenza, Strepto/pneumokokken

92
Q

Benoem een voorbeeld van ALK remmer

A

Alectinib.

93
Q

Wat geef je eerst ekeus bij reumatoide artritis?

A

Methotrexaat.

94
Q

Wat is neoadjuvante therapie? Geef de voordelen

A

Therapie vóórdat er gestart wordt met chirrugie: voordeel micrometastasten aanpakken (makkelijker wegsnijden voor de chirrug) en tijdswinst.

95
Q

Is de volgende stelling juist of onjuist:
Bij coloncarcinoom is de adjuvante therapie: Oxaliplatin + 5-FU of Irinotecan + 5-FU. Een geschikt alternatief voor 5-FU is Capecitabine

A

Onjuist; irinocetan wordt NIET ingezet in stadia 1 en 2.

96
Q

Juist of Onjuist: NSAIDs geven meer klachten bij astma patienten.

A

Juist; NSAIDs blokkeren prostaglandine, meer leukotrienen en meer benauwdheid.

97
Q

Benoem twee aminoglycoside

A

Tobramycine en Gentamicine.

98
Q

Er komt een patient op de ICU, septische shock en slechte nierfunctie. Welke dialyse voer je uit?

A

Hemodialyse is te heftig; liever hemofiltratie.

99
Q

Iemand gaat op reis naar midden america voor 4 week. Adviseer je en profylaxe malaria?

A

Nee, profylaxe heeft bijwerkingen kans op malaria is klein. Geef wel noodbehandeling mee.

100
Q

Patiënt gebruikt de volgende middelen: Clopidogrel, Acetylsalicylzuur, Simvastatine, Perindopril, Metoprolol, Dabigatran. De eGFR is 10. Patiënt gaat een heupvervangings operatie tegemoet, ga je bellen? Zo ja, wat vraag je?

A

Wat is de indicatie voor clopidogrel en ASA?? erg belangrijk want deze zouden voor de operatie gestopt moeten worden maar dit mag niet als het om myocardinfarct gaat. Uitkijken met dabigatran en perindopril, nierfunctie is laag.

101
Q
Heer Stapel (70 jaar) heeft mCRPC en is opgenomen vanwege DVT, hij gebruikt:
Gosereline, Morfine (drank), enzalutamide, pantoprazol, rivaroxaban en metoprolol. Waarom trombose en wat is het beleid?
A

Hij heeft rivaroxaban, een DOAC. Echter is deze verminderd werkzaam door inductie van CYP3A4 door enzalutamide

102
Q

Heer Klop (82 jaar) is sinds 2 weken verward en zwak, hij gebruikt:
Ibuprofen, Metoclopramide, Pramipexol, Risperidon, Salmeterol/Fluticason, Hydrochloorthiazide/Triamtereen en Clopidogrel.
Bloeddruk is 115/70, Natrium 135, Kalium 5,6 en hij rookt al 60 jaar.
Wat is de onderliggende pathologie?
Welke interacties?

A

Pathologie
Pijn,Misselijkheid, Parkinsons. COPD. Hypertensie. TAR
Ibuprofen en clopidogrel; bloedingsrisico.
Bij parkinsons geen metoclopramide maar domperidon!
NSAID altijd omzetten naar paracetamol.
Let op bij WEL NSAID op PPI.
Kalium wat hoog, triamtereen stoppen of verlagen.
ALTIJD bij COPD letten op excarbaties.
LET ALTIJD OP vita D en Calcium.

103
Q

Welk antibiotica wordt als profylaxe gebruikt bij POWI te voorkomen?

A

Cefazoline

104
Q

emand gaat op reis naar Midden/Zuid-Amerika voor 4 weken (ook naar platteland), adviseer je die persoon een Malariaprofylaxe?

A

Nee dit is niet nodig, kans op malaria is zeer klein. Alleen noodbehandeling meegeven.