tekst 4 Flashcards
qui
quae, quod: wie, degene die (vnw)
enim
want (voegwoord)
tantus
tanta, tantum: zo groot, zo veel
caro
carnis (v): vlees
voluptas
voluptatis (v) : genot, plezier, lust
vexare
vexo, vexavi, vexatum: kwellen, lastigvallen
ut
dat, zodat (voegwoord)
ex
vz + abl: uit, van, vanuit
cor
cordis (n): hart
affectus
affectus (m): genegenheid, liefde, emotie
nullus
nulla, nullum : geen (vnw)
valere
valeo, valui, valitum: kunnen, gezond zijn
amplexus
amplexus (m): omhelzing
colligare
colligo, colligavi, colligatum: (zich) binden, verbinden
sed
maar (voegwoord)
quamcunque
welke dan ook (vnw)
videre
video, vidi, visum: zien
impudicus
impudica, impudicum: onkuis, schaamteloos
animus
animi (m): geest, ziel
concupiscere
concupisco, concupivi, concupitum: verlangen