Tekst 2b (sem 2) Flashcards
Multus
multa, multum: veel, talrijk
denique
zelfs, daarnaast nog
civis
civis: burger
civis (andere taal)
Engels: citizen
advena
advenae: vreemdeling
copiosus
compia compium: overvloedig, talrijk
copiosus (andere taal)
Engels: copious
Frans: copieux
eximius
eximia, eximium: uitzonderlijk, voortreffelijk
eximius (andere taal)
Engels: exceptional
Frans: exceptionnel
spectaculum
spectaculi: schouwspel
spectaculum (andere taal)
Engels: spectacle
Frans: spectacle
rumor
rumoris: gerucht
rumor (andere taal)
Engels: rumor
Frans: rumeur
studiosus
studiosa, studiosum: ijverig, geïnteresseerd
studiosus (andere taal)
Engels: studious
Frans: studieux
celebritas
celebritatis: beroemdheid, drukte
celebritas (andere taal)
Engels: celebrity
Frans: célébrité
congregare
congrego: samenbrengen, bijeenroepen
congregare (andere taal)
Engels: congregate
Frans: congrégation
inaccessus
inaccessa, inaccessum: ontoegankelijk
inaccessus (andere taal)
Engels: inaccessible
Frans: inaccessible
formositas
formositatis: schoonheid
formositas (andere taal)
Engels: beauty
Frans: beauté
admiratio
adimiratonis: bewondering
admiratio (andere taal)
Engels: admiration
Frans: admiration
stupidus
stupida, stupidum (bijv nw): verbaasd, versteld
stupidus (andere taal)
Engels: stunned
Frans: stupéfait
admovere
admoveo, admovi, admotum: bewegen naar (+datief)
admovere (andere taal)
Engels: move towards
Frans: amovible
os
oris: mond, gezicht
os (andere taal)
Engels: mouth/face
Frans: bouche/visage
suus
sua, suum (bezitt. vnw): zijn/haar/hun (eigen
dexter
dextrae: rechterhand
primor
primoris: de eerste, de voornaamste
primor (andere taal)
Frans: premier
digitus
digiti: vinger
digitus (andere taal)
Engels: finger
Frans: doigt
erectus
erecta, erectum: opgericht, rechtop
erectus (andere taal)
Engels: erect
Frans: érigé
pollex
pollicis: duim
pollex (andere taal)
Engels: thumb
Frans: pouce
residere
resideo, resedi, resessum: blijven zitten, verblijven, rusten
residere (andere taal)
Engels: reside
Frans: résider
ut
(voegwoord): zoals, opdat, dat
ipsa (ipse?)
ipsa, ipsum (vnw): zelf, precies
ipsa (andere taal)
Engels: self
prorsus
(bijwoord): helemaal, volledig
dea
deae: godin
Venus
Veneris: Venus
religiosus
religiosa, religiosum: eerbiedig,godsdienstig
religiosus (andere taal)
Engels: religious
Frans: religieux
venerari
veneror (dep.ww): vereren, aanbidden
adoratio
adorationis: aanbidding
adoratio (andere taal)
Engels: adoration
Frans: adoration