Taak 9 depressie Flashcards

1
Q

Depressie

A

Combinatie van symptomen. Naast een depressieve stemming vertoont het kind een aanmerkelijk verlies van interesse of plezier in activiteiten, in combinatie met verschillende cognitieve, motiverende, somatische en psychomotorische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Major depressive disorder (MDD)

A

Deze duurt minimaal 2 weken en wordt geassocieerd met een depressieve of geïrriteerde stemming, verlies van interesse en/of plezier, andere symptomen (zoals slaapproblemen, waardeloos gevoel), significant lijden of beperkingen in dagelijks functioneren.

komt vaker voor, vaker korte episoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persistent depressive disorder (P-DD)

A

Ook wel dysthymie genoemd. Deze stoornis wordt in verband gebracht met een depressieve of prikkelbare stemming, over het algemeen minder vaak, minder ernstig, maar wel langer aanhoudende symptomen (een jaar of langer bij kinderen) dan MDD, en een significante verslechtering van het functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dysforie en anhedonie

A

Kinderen met een ernstige depressie lijden aan dysforie, een toestand van langdurige periodes van verdriet. Ze voelen weinig vreugde in alles wat ze doen en verliezen hun interesse in bijna alle activiteiten, een staat die bekendstaat als anhedonie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Disruptive mood dysregulation disorder (DMDD)

A

Deze recent geïntroduceerde stoornis wordt gekenmerkt door;
1) Frequente en hevige woede-uitbarstingen die extreem overdreven reacties zijn op de situatie of provocatie;
2) Chronische, aanhoudende prikkelbare of boze stemming die aanwezig is tussen de hevige woede-uitbarstingen.
3-4x per jaar(jaar of langer aanhoudend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Overeenkomsten en verschillen van depressieve stoornissen

A

Het gemeenschappelijke kenmerk van alle depressieve stoornissen is de aanwezigheid van een droeve, lege of prikkelbare stemming (depressieve stemming), samen met somatische en cognitieve symptomen die het functioneren van het individu verstoren. De verschillen tussen de stoornissen zijn gerelateerd aan hun duur, timing, bijbehorende kenmerken of vermoedelijke oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Masked depression

A

kinderen hebben uiten depressie op een andere manier dan volwassenen, dit is namelijk vaker indirect en verstopt. Bijv. baby met depressie hebben slaapstoornissen.
90% van de jeugd met depressie laten een significante beperking in hun dagelijkse functioneren zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen depressieve stoornis

A
  • problemen in stemming: somberheid, neerslachtigheid;
  • cognitieve problemen: verminderd zelfrespect, overdreven schuldgevoelens;
  • gedragsproblemen: gebrek aan initiatief en vermindering van het activiteitenniveau;
  • motivationele problemen: niets meer willen, het leven beu zijn;
  • lichamelijke problemen: gewichtsverlies, doodmoe zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symptomen bij kinderen

A
  • baby: slaapstoornis, passief, niet responsief
  • kleuter: teruggetrokken en inhibited(geremd) of juist vastklampen en huilen(verlatingsangst)
  • schoolgaande kinderen: argumentief, strijdlustig of klagen over ziek voelen
  • tiener: uiten van schuld, hopeloosheid, mokken, niet begrepen voelen, haten alles

sommige studies tonen aan dat vaststellen al kan bij 3-5 jaar, onder 7 jaar diagnosticeren is wel lastig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prevalentie

A

MDD: 2-8% 4-18 jaar
Kleuter/basisschool(zeldzaam): 1-3%)
adolescentie: stijgt met 2/3
PDD: 1% kind en 5% adolescentie

Jongere die ooit depressief zijn geweest 10%-20%

Groei depressie op jonge leeftijd: Niet biologisch, maar groeiend zelfbewustzijn en cognitieve vaardigheden, symptomen opmerken, prestatie- en sociale druk

Vrouwen vs mannen 2:1
Na pubertijd: 3:1
verschillen in geslacht komt past rond de pubertijd 13-15 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verloop

A

MDD duurt opgeveer 8 maanden
beloop is heel variabel
chronische depressie –> grotere kan op onderliggende stoornis zoals persoonlijkheidstroonis, angst of verslaving
Bij 25% start het herstel binnen 3 maanden
Hoe langer in remissie hoe kleiner de kans op een terugval
MDD komt bij 70% binnen 5 jaar terug en 25% binnen het eerste jaar
Voor 15 jaar met terugkerende episoden tot 20 jaar –> ernstig, chronisch, suïcidaal, met grotere kans op angst en slecht sociaal func.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stress sensitization

A

Eerste episode gelinkt aan stressor(luxerende factor). Wanneer je een episode hebt gehad, ben je meer vatbaar voor stress –> dus meer kans op een nieuwe episode.
Verandering biologische processen, vatbaarder voor stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verband PDD en MDD

A

PDD ontwikkeld zich ongeveer 3 jaar eerder dan MDD, kan gezien worden als voorloper.

Bijna alle kinderen die last hebben van de persisterende vorm herstellen, maar ze hebben wel een enorm hoge kans om andere ziektes te ontwikkelen (vooral MDD, angststoornissen en CD). Vanwege de vroege ontwikkeling en de lange duur is de persisterende depressieve stoornis een serieus probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Er zijn theorieën gevormd om depressie te proberen te verklaren, maar geen 1 theorie kan iedere vorm van depressie, de verschillende symptomen en de ernst verklaren.

A
  • Psychodynamische theorie → Depressie wordt veroorzaakt door de conversie van agressieve instincten in depressief affect. Echt of symbolisch verlies van bijvoorbeeld een caregiver zorgt ervoor dat het superego zich excessief vormt, wat ook verlies van eigenwaarde meebrengt.
  • Hechtingstheorie → onveilige vroege hechting, separatie van hechtingspersonen of verstoorde interne werkmodellen veroorzaken depressie.
  • Gedragstheorie→gebrek aan reinforcement of gebrek aan het vermogen om reinforcement aan te nemen/te accepteren veroorzaakt depressie. Gebrek aan dit vermogen komt voor uit lang gebrek aan reinforcement. Er is dus een gebrek aan vaardigheden die nodig zijn om bekrachtiging te krijgen. Een depressie is gerangschikt aan een gebrek aan responsieve-contingente positieve bekrachtiging. → Dat gedrag en bekrachtiging van gedrag dicht op elkaar in tijd moet liggen (geen waardering, beloning of complimenten). Dus de bekrachtiging van ouders op de kinderen, moet nauw aansluiten op het gedrag van de kinderen, dus snel adequaat reageren. → Een gebrek hieraan is een risicofactor voor depressie.
  • Cognitieve theorie→Verkeerde of verkeerd aangepaste cognitieve structuren, processen en producten leiden tot een negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst (negative cognitive triad: negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst); en tot beperkte vaardigheden om problemen op te lossen die tot depressie leiden. Cognitieve negatieve bias: alles negatief opvatten (hopeloosheid).
  • Depressogenic cognitions: negatieve perceptuele en attributieve stijlen en overtuigingen die geassocieerd zijn met depressieve symptomen.
  • Hopelessness theory: een depressief individu is geneigd om oorzaken voor de negatieve gebeurtenissen intern te zoeken. Depressieve personen vertonen cognitieve problemen op 3 gebieden: vertekening van de informatieverwerking, negatieve automatische gedachten en bekijken negatieve informatie selectief. Tot slot kennen depressieve jongeren negative cognitive schemata, die de gevoeligheid voor een depressie kunnen verhogen, vooral wanneer deze geactiveerd worden door stress.
    Intern: Betrekken alle negatieve dingen op zichzelf
    Stabiel: Onveranderlijk, blijft altijd hetzelfde bij iemand die depressief is
    Globaal: Tegenover specifiek, dus het gebeurt altijd
  • Zelfcontrole theorie→Problemen in het organiseren van gedrag voor lange termijn doelen, beperkingen in zelfmonitoring, zelfevaluatie en zelfbeloning kunnen tot depressie leiden.
  • Interpersoonlijke theorie→Beperkt interpersoonlijk functioneren door rouw of verlies, rolconflicten, verandering van de rol, interpersoonlijke deficiënties, sociale terugtrekking en interactie tussen stemming en interpersoonlijke gebeurtenissen kunnen tot depressie leiden.
  • Socioculturele theorie→Stressvolle levensomstandigheden en dagelijkse problemen kunnen tot klachten van depressie leiden. Goede sociale support, coping en waardering zijn beschermende factoren. Een stressvol evenement kan direct leiden tot een depressie (verlies van ouder), maar ook bijdragen via individuele risicofactoren (genetisch). Dit wordt het diathesis-stressmodel van depressie genoemd omdat het optreden van een depressie afhangt van de interactie tussen de persoonlijke kwetsbaarheid en de levensstress. Ten derde kunnen negatieve gebeurtenissen worden geïnternaliseerd als negatieve cognitieve stijlen die vatbaarheid voor depressie verhogen.
  • Neurobiologische theorie→ Neurochemische, neurofysiologische, neuro-endocrine abnormaliteiten, genetische varianten, abnormaliteiten in hersenfunctie- en structuur leiden mogelijk tot een depressie. Vroege ervaringen hebben effect op de breinontwikkeling. In de hersenen is een genetische kwetsbaarheid of genetische veranderingen waardoor je kwetsbaar bent voor depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken neurobiologie

A
  • Neurobiologisch:
    • Abnormale neurale systemen
    • Deze abnormaliteiten bevinden zich vooral in de prefrontale cortex en het limbisch systeem (de amygdala, hippocampus en thalamus –> kleiner)
    • Herhaaldelijke neuro-endocrine activatie gerelateerd aan stress zou de vatbaarheid voor chronische depressieve symptomen verhogen
    • hersendelen emoties actiever, gevoelig stress
    • Hersendelen voor aandacht, EF, sensorisch minder actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oorzaken familie

A
  • een ouder depressief: kans 30-45%, groter bij beide ouders
  • belangrijke invloed
  • meer kritisch en strafbaar naar depressieve kindereen
  • families waar vaker boosheid, conflicten en gebrek steun
  • Postnatale depressie
  • depressieve moeder–> onveilige hechting, separatieangst, cognitieve en emotionele problemen –> vergroot de kans. Hierdoor ook minder weerbaar voor stress

—> oorzaak is deels genetische en deels gebeurtenis (stressor)

-emotieregulatie: jongeren met een tekort aan vaardigheden om met emoties om te gaan en te herkennen.

17
Q

Behandelingen

A

Cognitieve gedragstherapie wordt als het meest succesvol gezien bij een depressie (zowel bij kinderen als adolescenten).
Interpersoonlijkheids psychotherapie blijkt ook nuttig te zijn.
Medicatie is voor volwassenen nuttig, maar voor kinderen is dit nog niet bewezen. SSRI (serotonin reuptake inhibitors) laten matige werkzaamheid zien. Heropname serotonine wordt geblokkeerd, beschikbaarheid ervan in synaps wordt verhoogd en het postsynaptisch neuron wordt gestimmuleerd.
De behandeling van ouders die depressief zijn hebben weinig tot geen effect op het kind. Hierbij is dus directe behandeling voor de (jonge) kinderen nodig.
Behavior therapie: bevorderen van positieve bekrachtiging en reduceren van straf omgeving. kan: sociale en coping skills

Psychosociale interventies: Deze maken vaak gebruik van een combinatie van gedragstherapie(tekort aan bekrachtiging, dit aanleren) en cognitieve therapie(negatieve gedachten herkennen).
Primary and secondary control enhancement training (PASCET): De focus ligt bij deze training op het kind helpen om de omstandigheden die te veranderen zijn, daadwerkelijk te veranderen en bij de omstandigheden die niet te veranderen zijn, de subjectieve impact te veranderen. Ouders zijn ook betrokken (ontw door John Weizs, van ccc-model)
ACTION-programma: vooral kinderen om leren stemming te beïnvloeden.
- A = always find something to do to feel better.
- C = catch the positive.
- T = think about it as a problem to be solved.
- I = inspect the situation.
- O = open yourself to be positive.
- N = never get stuck in the negative muck.

Adolescent coping with depression program (CWD-A): Het leert de adolescenten om de controle te nemen over hun stemming en om te gaan met problematische situaties. (groepstheorapie, rollenspellen)
Interpersonal psychotherapy for adolescent depression (IPT-A): Het is gebaseerd op de gedachten dat een depressieve stoornis bij adolescenten verschillende relaties beïnvloedt, die vervolgens de stemming beïnvloeden.

18
Q

Vragenlijsten voor diagnosticeren

A

er zijn vragenlijst, om symptomen te inventariseren, ongeveer weten hoe heftig de symptomen zijn, niet om te diagnosticeren, handig omdat het snel en goedkoop is.

19
Q

Hoe is de groei in depressieve stoornissen te verklaren?

A
  • sneller diagnostiek
  • drempel is lager
  • herkennen en erkennen
  • werkdruk
  • sociale druk
  • social media
  • hogere eisen aan leven
  • meer openheid
  • vroeger taboe
20
Q

Comorbiditeit

A

90% van de jongeren met depressie heeft 1 of meer andere aandoening en 50% heeft er 2 of meer.
De meest voorkomende co-morbide stoornis zijn angststoornissen (met name gegeneraliseerde angst, specifieke fobie en verlatingsangst).
Aanhoudende depressieve stoornis, gedragsstoornis, ADHD en stoornis in het gebruik van middelen komen ook vaak voor.
Ook heeft ongeveer 60% van de adolescenten met MDD, een persoonlijkheidsstoornis (vaak borderline).

21
Q

Comorbiditeit

A

90% van de jongeren met depressie heeft 1 of meer andere aandoening en 50% heeft er 2 of meer.
De meest voorkomende co-morbide stoornis zijn angststoornissen (met name gegeneraliseerde angst, specifieke fobie en verlatingsangst).
Aanhoudende depressieve stoornis, gedragsstoornis, ADHD en stoornis in het gebruik van middelen komen ook vaak voor.
Ook heeft ongeveer 60% van de adolescenten met MDD, een persoonlijkheidsstoornis (vaak borderline).
Veel stoornissen zijn voor de depressie zelf al aanwezig (een angststoornis kan een depressie op latere leeftijd voorspellen)

22
Q

Andere probleemgebieden

A

Intellectueel en academisch functioneren: -concentratie,-verlies interesse, -verstoord denken en bewegen
Cognitieve bias en vervormingen: bias, deficiënties en verstoringen in het denken. Ze herkennen depressie-relevante cues als verdrietige gezichtsuitdrukkingen vaker dan vrolijke en positieve gezichtsuitdrukkingen
Negatief zelfbeeld: negative beliefs(ik nooit iets goed), attributions of failure(ik ben een mislukking)
Sociale problemen en problemen met leeftijdsgenoten
Familieproblemen
Depressie en suïcide: Ongeveer 84% van de gevallen van zelfmoord zijn toe te wijzen aan een depressieve stoornis. Meisjes proberen vaker zelfmoord te plegen dan jongens, maar zijn minder vaak succesvol. Grote toename na de puberteit, en een snelle afname na de puberteit (door betere stemming en betere coping)

23
Q

depressive rimunative style

A

Deze jongeren zien zichzelf als ineffectief op de meeste gebieden van hun leven en geven henzelf de schuld als er iets mis is. Het negatieve denken wordt gegeneraliseerd waardoor het kind de hoop op plezier verliest.

Co-rumination = gezamenlijk piekeren, waardoor je elkaar naar beneden haalt (vooral bij meisjes).

24
Q

Wat zijn controle gerelateerde beliefs en wat heeft dit te maken met een depressie? (CCC-Model)

A

Uitleg leren