Taak 5 Angststoornissen Flashcards

1
Q

Angststoornis

A

Angst is een gemoedstoestand dat gekarakteriseerd wordt door sterke negatieve emoties en lichamelijke symptomen van spanning waarbij een kind toekomstig gevaar of ongeluk verwacht. De twee kernelementen zijn, sterke negatieve gedachten en een element van angst. Bij een overmatige vorm van angst spreek je van een angststoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neurotische paradox

A

Kinderen met angsten doen er vaak alles aan om de situatie waar ze bang zijn te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sympathisch zenuwstelsel bij angst

A

Wordt geactiveerd door angst. Zo ontstaat ook de fight/flight reactie
3 reactiesystemen: fysiek, cognitief en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysiek systeem

A

Fysiek systeem: Wanneer een persoon gevaar waarneemt stuurt het brein berichten naar het sympathische zenuwstelsel, die een fight/flight respons produceert
1. Chemische effecten –> adrenaline en noradrenaline worden vrijgegeven.
2. Cardiovasculaire effecten –> de hartslag en sterkte van de hartslag nemen toe.
3. Respiratoire effecten –> de snelheid en diepte van de ademhaling nemen toe.
4. Zweetklier effecten –> de zweetklieren gaan meer zweet produceren.
5. Andere fysieke effecten –> pupillen vergroten, speekselproductie neemt af, spierspanning neemt toe en de activiteit van het verteringssysteem neemt af.
–> Dit zijn specifieke symptomen van angst. Over het algemeen produceert de fight/flight respons algemene activatie van het gehele metabolisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitief systeem

A

Omdat het hoofddoel van de fight/flight respons het aangeven van mogelijk gevaar is, produceert de activering ervan een directe zoektocht naar potentiële dreiging. Voor kinderen met angststoornissen is het moeilijk om zich te concentreren op alledaagse taken, omdat hun aandacht wordt benut door constant te zoeken naar dreiging of gevaar. Wanneer kinderen geen bewijs kunnen vinden van gevaar, kunnen ze de zoektocht naar binnen richten (er is iets mis met mij) of de situatie vervormen (verklaringen verzinnen). Activering van het cognitieve systeem leidt vaak tot subjectieve gevoelens van angst, nervositeit, moeilijk concentreren en paniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gedragssysteem

A

De overweldigende aandrang die de fight/flight reactie oproept, is agressie en een verlangen om aan de dreigende situatie te ontsnappen. Maar sociale beperkingen kunnen beide impulsen belemmeren. Vermijdingsgedrag voorkomt angst (tijdelijk). Vermijdingsgedrag wordt dus negatief versterkt; dat wil zeggen, het wordt versterkt wanneer het wordt gevolgd door een snelle vermindering van angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verschil normale angst en angststoornis

A

Normale angst: Bij kinderen is het normaal om separatieangst, testangst te hebben, daarnaast kunnen angsten en zorgen zijn m.b.t. eigen competenties, ouders en kunnen ze hierin bevestiging nodig hebben. Naarmate een kind ouder wordt worden de angsten minder en stabieler.
Angst heeft een functie voor de overlevingsdrang van een kind. Wanneer angst langer dan 4 weken aanhoudt en dusdanig ernstig is dat de angst het dagelijks leven beïnvloed kan er sprake zijn van een angststoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Separatie angststoornis(SAD)

A

Buitensporige/ongepast angst voor wanneer het individu gescheiden wordt van zijn hechtingspersoon of thuis. Kenmerk: Overmatige stress of angst voor gescheiden worden van bijv. een ouder, de angst is groter dan deze zou moeten zijn in de desbetreffende ontwikkelingsfase. (een van de twee meest voorkomende angst bij kinderen, de andere is specifieke fobie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specifieke fobie

A

Wordt gekarakteriseerd door ernstige en onredelijke angsten en vermijdingen van specifieke objecten of situaties. De cliënt weet wel dat de angst overdreven of onredelijk is, maar doet toch zijn best dit te vermijden. Het voorwerp roept vaak onmiddellijke angst op, en die angst is ver buiten proportie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale fobie

A

Wordt gekarakteriseerd door ernstige en onredelijke angsten voor het in verlegenheid worden gebracht of het vernederd worden wanneer ze iets doen tegenover ouderen of leeftijdsgenoten. De cliënt is bang om zichzelf in het openbaar belachelijk te maken of om verschijnselen van angst (zweten, trillen of blozen) te vertonen. Hij/zij vermijdt situaties als spreken in het openbaar, dineren in gezelschap, praten in een groep of urineren op openbare toiletten. De sociale fobie is te onderscheiden in specifiek en gegeneraliseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Selectief mutisme

A

Wordt gekarakteriseerd door het niet kunnen spreken in specifieke sociale situaties wanneer er verwacht wordt dat er gesproken wordt. Ze kunnen het wel (wat blijkt uit andere situaties en contexten), maar in sommige situaties lukt het ze niet. Ze spreken uitsluitend in een voor hen bekende omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Paniekstoornis

A

Wordt gekarakteriseerd door terugkerende, onverwachte en ernstige paniekaanvallen, waarin de cliënt wordt overvallen door een plotselinge golf van intense angst. Hij/zij kan het gevoel krijgen gek te worden, de controle te verliezen of dood te gaan. Mensen ervaren ook aanhoudende zorgen over andere mogelijke paniekaanvallen en de gevolgen daarvan of laten duidelijke onaangepaste veranderingen in hun gedrag zien om de paniekaanvallen te vermijden (agorafobie). Angst komt voort uit gedachte dat ontsnappen moeilijk zal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Agorafobie

A

de cliënt heeft angst voor bepaalde sociale situaties, net zoals bij de sociale fobie. Het verschil is dat de cliënt bij agorafobie bang is om een paniekaanval te krijgen in het openbaar. Het is dus als het ware een angst voor angst in situaties waar je niet direct kunt vluchten. De angst over deze situaties verschijnt omdat iemand denkt dat het niet mogelijk is om te ontsnappen wanneer zich paniekachtige symptomen optreden. Agorafobie wordt vaak pleinvrees genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

Wordt gekarakteriseerd door ernstige en blijvende zorgen over events en activiteiten. De cliënt heeft een vage en onredelijke angst over allerlei gevaren die in de toekomst plaats kunnen vinden. Hij/zij voelt zich bedreigd, ongemakkelijk, onrustig en heeft continu angstige voorgevoelens. Piekeren wordt als het ware een automatische reactie op alledaagse problemen. Ze zoeken telkens geruststelling of goedkeuring van andere om zich zorgen minder te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

‘normale’ separatieangst’ vs ‘abnormaal’

A

Kinderen worden aangeboren met een beetje scheidingsangst, dit doen ze om te overleven. Dit moet met de leeftijd steeds minder worden. Wanneer dit niet gebeurt kan er SAD ontstaan.
- Vanaf ongeveer 7 maanden tot en met de peuterleeftijd zijn bijna alle kinderen druk als ze gescheiden zijn van hun ouders. Een gebrek aan separatieangst op deze leeftijd kan een onzekere hechting of andere problemen suggereren.

Kinderen met SAD laten leeftijd-ongepast en buitensporig gedrag zien, en laten soms fysieke symptomen zien(bijv. daadwerkelijk ziek zijn). Opstandigheid: Om separatie te voorkomen maken ze ophef, huilen, schreeuwen of dreigen met zelfmoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

diagnostische criteria SAD

A

A. Niet bij de ontwikkelingsfase passende, excessieve angst of vrees om gescheiden te worden van diegenen aan wie de betrokkene gehecht is, zoals blijkt uit minstens drie van de volgende kenmerken;
1. Terugkerend excessief van streek zijn door het verwachten of ervaren van scheiding van thuis of belangrijke hechtingspersonen.
2. Persisterende en excessieve bezorgdheid over het verliezen van belangrijke hechtingspersonen of bezorgdheid dat hen iets kan overkomen.
3. Persisterende en excessieve bezorgdheid over het meemaken van een ongelukkige gebeurtenis die zou leiden tot scheiding van een belangrijke hechtingspersoon.
4. Persisterend tegenzin of weigering om, vanwege scheidingsangst, naar buiten, weg van huis, naar school, naar het werk of ergens anders naar toe te gaan.
5. Persisterende en excessieve vrees of tegenzin om thuis of in andere settings alleen of zonder belangrijke hechtingspersonen te zijn.
6. Persisterende tegenzin of weigering om ergens anders dan thuis te slapen of te gaan slapen zonder dat een belangrijke hechtingspersoon in de buurt is.
7. Herhaalde nachtmerries over het thema separatie.
8. Herhaalde lichamelijke klachten op het moment dat een scheiding van belangrijke hechtingspersonen plaatsvindt of wordt verwacht.
B. persisterend aanwezig; bij kinderen en adolescenten gedurende minstens vier weken, bij volwassenen gedurende zes maanden of langer.
C. klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren.
D. niet beter worden verklaard

16
Q

oorzaak SAD

A
  • vaak na stresvolle/verlies ervaring
  • temperament: Kinderen die snel overprikkeld raken en met veel BIS(geneigd zich terug te trekken) hebben grotere kans op een angststoornis
  • familie/genetica: ouders ? –> 5x grotere kans, erfelijkheid op 73% maar hoeft niet dezelfde angststoornis te zijn
    hechting, stress tussen ouders, moddeling angstig gedrag
  • neurobiologisch: De waarschijnlijke onderliggende gevoeligheid van kinderen die een risico hebben op angst, ligt waarschijnlijk in de hersen circuits waarbij de hersenstam, het limbisch systeem, de HPA-as en de frontale cortex ook zitten. Deze gebieden zijn het meeste betrokken met angst. De regulatie van de hersenen circuits waaronder angst en bedreiging vallen, kunnen veranderen van vorm wanneer een kind op jonge leeftijd wordt blootgesteld aan stress.
17
Q

Theorieën over angst

A
  • Klassieke psychoanalytische theorie  ziet angst als een coping mechanisme tegen onbewuste wensen en verlangen (conflicten). Voorbeeld: sommige situaties zijn zo pijnlijk dat ze die pijn moeten onderdrukken door dit op een ander voorwerp te projecteren.
  • Behavioral and learning theories  angsten is een aangeleerde reactie door klassieke conditionering (schrikken na het zien van iets engs). Gedrag wordt aanhouden wanneer het gestimuleerd of beloond wordt. Wanneer iets eng is, krijgt het kind automatisch een beloning wanneer het die angst uit de weg gaat (de angst wordt niet ervaren). Een combinatie van de klassieke en operante conditionering in het leren en onderhouden van angst wordt de two-factor theory genoemd.
  • Theory of attachment van Bowlby  zegt dat de angst in kinderen biologisch zit geworteld in de emotionele hechting die nodig is om te overleven. Hechtingsgedag zoals huilen, angst voor onbekende en gewone angst zijn manieren van het kind om te zorgen dat de ouder dichtbij blijft. Scheiding wordt met de leeftijd als steeds minder erg gezien. De hechting bepaald voor een groot deel hoe kinderen later de wereld en andere mensen zien. Kinderen die de omgeving als onvertrouwd, vijandig of bedreigend zien kunnen later angststoornissen ontwikkelen (deze kinderen hebben een gebrek aan ‘closeheid’ met hun hechtingspersoon, door regelmatige afwezigheid).
18
Q

Verloop SAD

A

SAD blijft bij 1/3 van de gevallen aanhouden in de volwassenheid. Als volwassenen hebben deze kinderen een grotere kans op relatiemoeilijkheden (zoals nooit trouwen of scheiden), andere angststoornissen en geestelijke stoornissen (zoals een paniekstoornis en depressie) en functionele belemmering in hun sociale en persoonlijke leven. Het niet naar school willen gaan en het niet gaan komt vaak voor bij kinderen met SAD(‘School refusal behavior’).

19
Q

prevalentie SAD

A

SAD is een van de twee meest voorkomende angststoornissen die voorkomt in de kindertijd (specific phobia). Het komt voor bij 4-10% van de kinderen. Het komt voor in zowel meisjes als jongens, hoewel het bij meisjes vaker voorkomt. Ongeveer 2/3 van de kinderen met SAD hebben ook nog een andere angststoornis en ongeveer ½ ontwikkeld een depressieve stoornis als gevolg van de SAD. Het kan ook zijn dat ze angsten uitslaan over de angst voor of verdwaald raken in het donker. Bij oudere kinderen komt het vaak voor dat ze weigeren naar school te gaan.
Uitgaan van cijfers in de lectures: 3,5 % komt SAD voor bij kinderen.

20
Q

comorbiditeit SAD

A

Bij kinderen is de separatieangststoornis in hoge mate comorbide met de gegeneraliseerde angststoornis en de specifieke fobie. Veelvoorkomende comorbide stoornissen bij volwassenen zijn specifieke fobie, PTSS, paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, sociale angststoornis, agorafobie, OCD en persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast ook depressieve en bipolaire stemmingsstoornissen.
- Er is een sterke onmiskenbare relatie tussen angst en depressie, alleen kennen angstige mensen een grotere positieve affectiviteit (positieve reacties op dingen).
Geslacht, etniciteit en cultuur:
- Ongeveer twee keer zoveel meisjes als jongens ervaren symptomen van angst. Dit verschil is aanwezig bij kinderen vanaf 6 jaar. → Etniciteit en cultuur zijn van invloed op de ontwikkeling van angst; waarneming door anderen.

21
Q

Behandeling SAD

A

gedragstherapie, bijv exposure(75% wordt geholpen). De meest effectieve behandelingen voor specifieke fobieën bevatten ‘participant modelling’ en ‘reinforced practice’. Hierbij vormt de therapeut het gewenste gedrag, moedigt de therapeut het kind aan om dit gedrag uit te voeren en versterkt het de pogingen van het kind. Andere gedragstherapieën zijn relaxatie en ademoefeningen om de angstsymptomen te verminderen.

Cognitieve gedragstherapie (meest effectief) leren hun angst begrijpen en omgaan. Voorb: FEAR plan (feeling frightened? Expecting bad? Attitudes that help. Results

familie interventies

medicatie. SSRI(selective serotonin reuptake inhibitators) maar is een laatste optie

22
Q

PTSS

A

A. Blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstig letsel of seksueel geweld
B. De aanwezigheid van één of meer van de volgende intrusieve (dwangmatige) symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenis en die daarna zijn begonnen.
1. Terugkerende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis;
2. .Terugkerende onaangename dromen waarin de inhoud en/of het effect van de droom samenhang met de psychotraumatische gebeurtenis;
3. Dissociatieve reacties (zoals flashbacks), waarbij de betrokkene het gevoel heeft alsof de gebeurtenis opnieuw plaatsvindt. Bij kinderen kan het voorkomen dat ze de gebeurtenis naspelen.
4. Intense of langdurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenis symboliseren of er op lijken.
5. Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenis symboliseren of er op lijken.
C. Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de gebeurtenis, die na de gebeurtenis begon
D. Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de gebeurtenis, en die ook daarna begonnen zijn, blijkt uit 2 of meer kenmerken:
1. Onvermogen om zich belangrijk aspect van de gebeurtenis te herinneren;
2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen over zichzelf, anderen of de wereld;
3. Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen, die ertoe leiden dat de betrokkene zichzelf/anderen de schuld geeft;
4. Persisterende negatieve gemoedstoestand (angst, afschuw, boosheid);
5. Duidelijke verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten;
6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen;
7. Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren.
E. Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, zoals blijkt uit 2 of meer kenmerken:
1. Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen;
2. Roekeloos of zelfdestructies gedrag;
3. Hypervigilantie; verhoogde alertheid op pijn;
4. Overdreven schrikreacties;
5. Concentratieproblemen;
6. Verstoring van de slaap.
F. De duur van de stoornis (criteria B, C, D en E) is langer dan één maand.
G. De stoornis veroorzaakt significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren;
H. De stoornis kan niet worden toegeschreven aan fysiologische effecten van een middel.

23
Q

isolerende symptomen depersonalisatie en deralisatie

A
  • Depersonalisatie: Aanhoudende of terugkomende ervaringen of gevoelens van het zijn van een externe waarnemer van je eigen lichaam of geest. (het gevoel om in een droom te zitten, als het eigen lichaam onwerkelijk is, alsof de tijd langzaam gaat).
  • Derealisatie: Aanhoudende of terugkomende ervaringen van onwerkelijkheid van de omgeving. De wereld wordt ervaren als niet echt, een droom of afgelegen.
24
Q

Verschil PTSS kinderen en volwassenen

A

Kinderen gaan anders om met PTSS dan volwassenen. Kinderen hebben vaker last van nachtmerries. Verder spelen kinderen hun traumatische ervaring vaker na i.p.v. erover te praten (toneelstukje).

25
Q

Oorzaak PTSS

A

Per definitie is PTSS het gevolg van ernstig trauma en/of een bedreiging die de emotionele, sociale en biologische vermogens van een persoon overstijgt. Hoe het trauma wordt ervaren hangt af van verschillende factoren, waaronder de ontwikkeling van het kind; level van angst en stress; cognitieve schatting van de bedreiging; en de coping-stijl.

26
Q

Risico/prognosefactoren PTSS

A
  • slechte emotieregulatie (slechte hechting)
  • temperament
  • omgeving (lage SES, opleidingsniveau, armoede)
  • genetica/fysiologie: betreffen vrouwen en jongere leeftijd op het moment van blootstelling aan het trauma. Bepaalde genotypen kunnen na blootstelling een beschermende factor hebben of juist het risico vergroten.

aard van het trauma, hoe ernstig is het ervaren, mate van letsel, bij getuige: band met slachtoffer

verloop na trauma:
temperament en omgeving

27
Q

verloop

A

PTSS kan op elke leeftijd voorkomen, beginnen na het eerste levensjaar. Symptomen beginnen meestal binnen de eerste drie maanden na het trauma, maar er kan ook een vertraging optreden. Bij oudere mensen kunnen een afnemende gezondheid, verslechterend cognitief functioneren en sociaal isolement de PTSS-symptomen verergeren.

28
Q

Prevalentie PTSS

A

PTSS is een ernstig probleem, zeker bij kinderen en jongeren die meerdere traumatische ervaringen meemaken zoals slechte behandeling, huishoudelijk geweld, pesten en mishandeling. PTSS komt nog vaker voor bij kinderen die een levensbedreigende situatie meemaken.

Ongeveer 1/3 van de kinderen die seksueel misbruikt zijn, mishandeld of verwaarloosd zijn hebben PTSS. Bij volwassenen hebben vrouwen 2x meer kans om PTSS te ontwikkelen dan mannen. Ook blijven de symptomen 4x langer aanwezig.

29
Q

Behandeling PTSS

A

Exposure-Based Therapy: school speelt een cruciale rol in het onderhouden van een redelijke routine. Dit geeft ruimte voor een geschikte expressie van verdriet en de mogelijkheid voor ondersteuning.
Gestructureerde therapie wordt vaak gegeven aan het kind, maar soms ook aan de ouders. Dit is om het kind te helpen en te ondersteunen.
De interventie voor acute stress of trauma’s bestaat uit 1 tot 10 sessies en in groepen geleverd aan zo veel mogelijk kinderen tegelijkertijd.

Cognitieve gedragstherapie is de meest effectieve behandelmethode. (FEAR plan).
Trauma-focused cognitive-behavioral therapy (TF-CBT): helpt kinderen en volwassenen omgaan met de emoties en leerzame gedachtes die gerelateerd zijn aan het stressvolle evenement. Vaak praten zij over wat ze hebben meegemaakt. Tijdens iedere sessie leren ze om omgaan met stress, om te relaxen en om te gaan met vervelende gevoelens.

Cognitieve gedragstherapie

30
Q

Tripartite model of anxiety and depression

A

Watson en Clark introduceerden dit model om de comorbiditeit tussen angst- en depressieve symptomen/stoornissen te helpen verklaren. Dit model verdeelt de symptomen van angst en depressie in 3 groepen:
- Negative affect;
- Positive affect;
- Fysiologisch hyperarousal;
Deze 3 sets symptomen helpen bij het verklaren van veel voorkomende en verschillende aspecten van depressie en angst.

Het vermogen om met dit model onderscheid te maken tussen angst en depressie kan de diagnostische nauwkeurigheid helpen vergroten en de complicaties die optreden bij comorbiditeit helpen elimineren.
Volgens Clark hebben depressieve patiënten een comorbiditeit van 57% voor elke angststoornis. Andere studies hebben comorbiditeitscijfers van angst en depressie onthuld van wel 70%.
Er zijn veel negatieve effecten door de comorbiditeit tussen angst en depressie:
- Chroniciteit;
- Herstel- en terugvalpercentages;
- Hoger zelfmoordrisico;
Bij jongeren:
- Toegenomen middelengebruik;
- Meer kans op zelfmoord plegen;
- Een diagnose krijgen van gedragsstoornis (CD);
- Minder waarschijnlijk dat ze gunstige voordelen van behandeling laten zien.

Als positive affectivity laag is → kenmerk van depressie
Physiological hyperarousal → kenmerk voor angsten
negatief affect is de gemeenschappelijke deler tussen angst en depressie

31
Q

Prevalentie seksueel misbruik

A

De aantallen (7,6%) in seksueel misbruik zijn niet bekend omdat er vaak niet over gepraat wordt. 80% van de slachtoffers zijn meisjes. Ongeveer 1/3 rapporteert het misbruik. 80% van de misbruikers zijn mannen, rond de 50% is vaak een broer of zus. 1,75 keer zo hoog onder gehandicapten

32
Q

Verloop trauma na seksueel misbruik

A

Het patroon en de mate van schade aan deze meisjes is aanzienlijk; degene die seksueel werden misbruikt kennen significante neurologische verschillen in hun reacties op stress; kennen een eerder begin van de puberteit; grotere cognitieve tekortkomingen; meer algemene gezondheidsproblemen (depressie); meer obesitas; en meer ernstige ziekten en benutting van de gezondheidszorg. Daarnaast kennen zij een hogere uitval van de middelbare school, zelfverminking, tienermoederschap, drugs- en alcoholmisbruik en huiselijk geweld op volwassen leeftijd.

Seksueel misbruik gedurende de kindertijd houdt verband met opnieuw seksueel misbruik op latere leeftijd = revictimization.

33
Q

Behandeling trauma na seksueel misbruik

A

Cognitieve gedragstherapie
Bij TF-CBT wordt een kind gevraagd om herinneringen op te halen, tot op het moment dat dit als belastend wordt ervaren. Door dit de blijven doen worden deze emoties vanzelf minder.
Kinderen moeten leren dat wat er hen overkomen is, misbruik was en dat dit verkeerd was. Daarnaast moeten ze ondersteunende relaties hebben met een ouder of met een verzorger die weet wat voor een impact misbruik op een kind kan hebben.
EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing)

34
Q

verschillende soorten trauma

A

Type 1: De traumatische gebeurtenis is acuut, onverwachts en eenmalig. Zoals het meemaken van een ongeluk, beroving, natuurramp of verkrachting.
Type 2: De traumatische ervaring vindt gedurende een langere tijd plaats, het slachtoffer is hierbij extreem machteloos. Zoals oorlogservaringen, gijzeling, kindermishandeling, emotionele verwaarlozing en mishandeling, seksueel geweld of misbruik, marteling en langdurige gevangenschap in slechte omstandigheden.

Enkelvoudig trauma; iemand heeft in het dagelijks leven last van psychische problemen die samenhangen met een nare ervaring. Als er sprake is van meerdere nare ervaringen gedurende langere tijd, dan spreek je van een meervoudig trauma. Een complex trauma is een combinatie van enkel- of meervoudig trauma met een of meerdere andere stoornissen.

35
Q

Acute stresssyndroom

A

Acute stresssyndroom wordt gekarakteriseerd door de ontwikkeling binnen de eerste maand na de blootstelling aan de extreem traumatische stressor. Het traumatische event wordt steeds opnieuw herleeft en er wordt van alles geprobeerd om hier niet aan herinnerd te worden. Acute stress disorder ontstaat na een trauma bij ongeveer 10-20% van de kinderen.
Een lichtere variant is ‘adjustment disorder’ bij Vb. het uitgaan van een relatie. Het is tijdelijke diagnose en blijft niet langer dan 6 maanden na de traumatische gebeurtenis.
Kinderen met ‘post-traumatic stress disorder’ tonen angst als gevolg van een enorm traumatische ervaring dat zo heftig is dat bijna niemand het meemaakt (zoals oorlog, mishandeling, verkrachting of natuurramp). Verder kan PTSS ook ontstaan bij het zien van of horen over een traumatisch event.

36
Q

Dissociatie

A

Dissociatie is een gewijzigde staat van bewustzijn waarin iemand zich los van zijn lichaam voelt. Dit proces kan vrijwillig of onvrijwillig voorkomen. Het kan een aanpassingsmechanisme zijn wanneer het ontsnappen of verzetten in een levensbedreigende situatie niet mogelijk is.

37
Q

impact mishandeling op mentale en fysieke gezondheid

A

Artikel 1:
Onderzoek laat zien dat mensen die seksueel misbruikt zijn tijdens hun kindertijd een groter risico lopen op een breed scala aan medische, psychologische, gedrags- en seksuele aandoeningen. Kindermisbruik moet worden beschouwd als een algemene, niet specifieke risicofactor voor psychopathologie.

Artikel 2:
Onderzoek laat zien dat kinderverwaarlozing en emotionele mishandeling ernstige nadelige effecten hebben op de geestelijke gezondheid van adolescenten. Verder laat het onderzoek zien dat jonge mensen die meer dan één soort mishandeling hebben mee gemaakt, een nog groter risico lopen op geestelijke gezondheidsproblemen tijdens de adolescentie.

38
Q

Anhedonie

A

het verlies van interesse of het onvermogen om plezier te ervaren bij het ervaren van dingen die vroeger plezierig waren.