Taak 3 autisme Flashcards

1
Q

Pervasive Developmental Disorders (DSM 4)

A

neuropsychiatrische stoornissen met beperkingen op sociaal, communicatief en cognitief ontwikkelingsniveau.
- Treden dikwijls reeds in het eerste levensjaar op.
- geen gemeenschappelijke oorzaak of behandeling
- de ontwikkelingsstoornis zodanig ernstig van aard is dat het beperkingen in het dagelijks leven creëert.
- gekarakteriseerd door een beperkt begrip van symboliek en moeite met abstract redeneren
- raken snel van streek wanneer zij bijvoorbeeld onverwacht bezoek krijgen en moeten erg wennen aan een veranderd ritme op vakantie
- soms hyperactiviteit of een vertraagde motorische ontwikkeling
- ongebruikelijke gevoeligheid of juist ongevoeligheid voor zintuiglijke stimuli

  • klassiek autisme, asperger, syndroom van rett, pdd-nos, desintegratiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Autisme of autismespectrumstoornis (ASS)

A

complexe neurologische ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door afwijkingen in sociale communicatie, ongebruikelijk gedrag en ongebruikelijke interesses

tekortkomingen in sociale interactie en communicatieve vaardigheden en door beperkte en zich herhalende patronen van interesses en gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschillen in ASS kunnen bestaan mbt volgende factoren

A
  1. Mate van intellectuele ontwikkeling  Het intellectuele vermogen varieert van ernstige handicap tot bovengemiddelde intelligentie. Kinderen met intellectuele deficiënties vertonen ook een trage ontwikkeling in het algemeen functioneren.
  2. Ernst van taalproblemen  het ene kind kan heel goed spreken, terwijl het andere kind dat niet of pas zeer laat en beperkt kan (kinderen met autisme kunnen binnen deze uitersten enorm variëren).
  3. Gedragsveranderingen met de leeftijd  sommige kinderen ontwikkelen beter dan andere kinderen. Kinderen die grote stappen zetten hebben vaak een hogere intelligentie (bovengemiddelde intelligentie) en verwerven spraak op jonge leeftijd.
    Ongeveer 40-50% van de kinderen met ASS hebben ook een verstandelijke beperking (ID).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diagnostische criteria

A

A. Aanhoudende tekortkomingen in sociale communicatie en sociale interactie (1;wederkerigheid, 2; non-verbaal, 3; ontw, behouden en begrijpen van relaties)
B. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten. (1; stereotype of repetitieve motorische bewegingen, 2; hardnekkig vast patroon, 3; beperkte/gefixeerde interesses, 4; hyper/hypo activiteit op zintuigelijke prikkels)
C. Symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode (maar worden mogelijk pas volledig duidelijk wanneer de sociale eisen de begrensde vermogens overstijgen of kan worden gemaskeerd door aangeleerde strategieën op latere leeftijd).
D. De symptomen veroorzaken klinisch significante beperkingen op sociaal beroepsmatig of andere belangrijke gebieden van het huidige functioneren.
E. De stoornissen kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking (intellectuele ontwikkelingsstoornis) of een globale ontwikkelingsachterstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil dsm4 en dsm5

A

De DSM-5 criteria voor ASS bieden een relatief nieuwe visie op autisme.
· DSM-5 verdeelt symptomen in twee domeinen. DSM-4 verdeelde symptomen in 3 domeinen (sociale interactie, communicatie en beperkt en repetitief gedrag).
· DSM-5 heeft alle subtypes van ASS geëlimineerd (autisme, Asperger’s, pervasieve ontwikkelingsstoornis, etc.) en vervangen door een overkoepelende categorie. Dit werd gedaan omdat de criteria van de subtypes moeilijk te onderscheiden waren. Daarnaast kunnen veranderingen op ontwikkelingsniveau leiden tot veranderingen in de symptoompresentatie.

Gradatie:
niveau 3; zeer aanzienlijke ondersteuning
niveau 2; aanzienlijke ondersteuning
niveau 1; ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • HFA (high functioning autism)
A

HFA gaat op wanneer je een IQ hoger hebt dan 70. (10% van de mensen met autisme). Vaak wordt deze groep niet gerelateerd aan autisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Preservation of sameness (behoud van gelijkheid)

A

angstig en obsessief aandringen op het handhaven van gelijkheid/structuur in dagelijkse routines en activiteiten, die niemand anders dan het kind kan verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociale tekortkomingen

A

jonge kinderen:
- Gebrek aan monitoren van sociale activiteiten van anderen;
- Gebrek aan sociale en emotionele reciprociteit;
- Ongebruikelijk non-verbaal gedrag en atypische gezichtsuitdrukkingen;
- Gebrek aan interesse in andere kinderen;
- Niet kunnen delen van plezier en interesses met anderen;

  • Hebben moeite met imitatie van anderen;
  • Moeite met sociaal gedrag;
  • Moeite met aandacht delen met anderen;
  • Moeite met meedoen aan fantasiespellen;
  • Hebben gelimiteerde sociale expressiviteit;
  • Beperkte gevoeligheid voor sociale signalen;
  • Verminderde herkenning van complexe emoties en mentale toestanden in het dagelijks leven;
  • Moeite met delen van ervaringen en emoties met anderen;
  • Moeite met het integreren van de sociale, communicatieve en emotionele gedragingen die vereist zijn bij het begroeten van een bekend persoon;
  • Behandelen mensen als objecten;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

joint attention

A

aandacht coördineren met een sociale partner aan een object dat beiden interessant vinden. Ze hebben zelden de neiging interesse en aandacht te delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

global deficit

A

Kinderen met ASS hebben geen global deficit in hun vaardigheden om te hechten. Het deficit lijkt hem vooral te zitten in de beperkte vaardigheden om sociale informatie te begrijpen en daarop te reageren . zoekt moeder wel, maar andere reactie wanneer moeder terugkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

protoimperative gestures
protodeclarative gestures

A

autisme:
Wel: protoimperative gestures  manier om te uiten dat je iets wilt.
Niet: protodeclarative gestures  manieren om visuele aandacht van andere mensen op een voorwerp te richten.

gebruiken om iemand anders onmiddellijk iets te laten doen voor hen, maar ze gebruiken geen expressieve gebaren om hun gevoelens over te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

pronoun reversal

A

als iemand vraagt ‘wat is jouw naam?’ antwoord iemand met ASS ‘jouw naam is Tim’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beperkingen in pragmatics

A

het juiste gebruik van taal in sociale en communicatieve context. Hoog functionerende kinderen met ASS kunnen nog steeds beperkingen in pragmatics vertonen. Zo ook sarcasme is lastig te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beperkte en repetitieve gedragingen

A

Echolalie is een veelvoorkomend voorbeeld: ‘wil jij een koekje?’ wordt beantwoord met ‘wil jij een koekje?’.
perseveratieve speech – onophoudelijk praten over één onderwerp en onophoudelijk vragen stellen
zelfstimulatie(tics) komt vaak voor; bepaalde bewegingen of gedragingen die prettig zijn en daardoor veel herhaald worden.

Komen bij kinderen met ASS extremer voor en houden langer aan

Repetitieve en beperkte gedragen vallen in twee categorieën:
1. Repetitieve sensorische en motorische gedragingen – waaronder ongebruikelijke zintuiglijke interesses, overgevoeligheden of ondergevoeligheden voor bepaalde stimuli, stereotype hand- en lichaamsbewegingen, en repetitief spraak- of objectgebruik.
2. Insistence on sameness behaviors – waaronder dwanghandelingen en rituelen, en weerstand tegen verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kinderen met ASS kunnen een gebrek hebben aan sensory dominance en stimulus overselectivity.

A
  • Sensory dominance = neiging om te focussen op bepaalde soorten sensorische input ten opzichte van anderen (voorkeur voor beelden boven geluiden);
  • Stimulus overselectivity = de neiging om te focussen op één kenmerk van een object of gebeurtenis in de omgeving terwijl andere, even belangrijke kenmerken worden genegeerd. Dit kan leiden tot een tunnelvisie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intellectuele tekortkomingen en sterke punten:

A
  • Een klein maar significant aantal mensen met autisme ontwikkelt splintervaardigheden (splinter skills) of eilandjes van bekwaamheid (islets of ability). Hun speciale talenten zijn bijvoorbeeld spelling, lezen, wiskunde, muziek of tekenen.
  • Ongeveer 25% van de kinderen met ASS vertonen een speciale cognitieve vaardigheid die ver boven het gemiddelde ligt voor de algemene bevolking en ver boven hun eigen niveau van intellectuele ontwikkeling.
  • Bovendien ontwikkelt ongeveer 5% van de kinderen met ASS zich een geïsoleerd en vaak opmerkelijk talent dat ver uitstijgt boven de normaal ontwikkelende kinderen van dezelfde leeftijd.
    o Savantsyndroom (autistic savants) is een label voor iemand met ASS die zeer een bijzonder mentaal vermogen heeft op één bepaald terrein. Hierdoor kunnen ze soms razendsnel rekenen, of kunnen ze dingen zeer goed onthouden (en tot in detail natekenen).
17
Q

Twee soorten cognitieve beperkingen bij ASS:

A
  1. Specifieke cognitieve gebreken bij de verwerking van sociaal-emotionele informatie;
  2. Meer algemeen cognitieve tekorten bij informatieverwerking, planning en aandacht.
18
Q

Deficiënties in het verwerken van sociaal-emotionele informatie:

A
  • Moeite met fantasiespellen en ‘doen alsof’;
  • De toestand van bewustzijn van mentale toestanden van zichzelf en anderen wordt de Theory of Mind (ToM) genoemd.
    o De ToM-hypothese van ASS begint met het uitgangspunt dat het vermogen om intenties, overtuigingen, gevoelens en verlangens van anderen te kunnen lezen, wat van adaptief belang is voor de menselijke evolutie.
  • Sally-Anne test –> Sally stopt knikker in doos en loopt de kamer uit, Anne verplaatst de knikker van de doos naar een kist, Sally komt terug in de kamer; waar zoekt ze de knikker?
    o Kinderen met ToM: in de doos;
    o Kinderen met ASS: in de kist.
19
Q

Algemene tekortkomingen:

A
  • Executieve functies –> Kinderen met ASS hebben vaak beperkingen in ‘high-order’ planning en ‘regulatory behaviors’. Deze processen (executieve functies) zorgen ervoor dat we effectief problemen op kunnen lossen door inhibitie van ongepast gedrag, aandacht-vergende activiteiten uit kunnen voeren, feedback kunnen verwerken etc. Een gebrek aan executieve functies bij kinderen met ASS blijkt onder andere uit problemen met plannen en organiseren, mentale flexibiliteit, inhibitie en zelfmonitoring.
  • Een ander cognitief gebrek bij kinderen met ASS is een tekort aan centrale coherentie; sterke neiging van mensen om stimuli globaal te interpreteren, zodat het in een gehele context geplaatst kan worden. Mensen met ASS zijn eerder geneigd stimuli als ‘stukjes’ te verwerken. Mensen met ASS zijn daarom vaak zeer goed in de Embedded figures test
  • Naast de eerder besproken cognitieve gebreken, is een andere opvatting dat kinderen met ASS een onderliggende stoornis in social motivation hebben. Dit wil zeggen dat ze er niet in slagen om sociale stimuli te vinden die intrinsiek lonend zijn (ze kunnen weinig voldoening krijgen van sociale stimuli).
20
Q

Beperkingen in sociale interactie:

A
  1. Aloof children → afstandelijke kinderen die zijn geïsoleerd in hun eigen wereld. De kinderen reageren niet op sociale toenaderingen en maken geen oogcontact. Als ze anderen benaderen is het alleen om iets te krijgen.
  2. Passive children → deze kinderen accepteren sociale toenadering maar in een onderdanige en onverschillige manier. Ze volgen een dagelijkse routine in plaats van spontaan plezier.
  3. Odd children → eigenaardige kinderen. Ze zijn geïnteresseerd in andere mensen maar hebben moeite met sociaal begrip en waardering voor de gedragsnormen. Ze kunnen vreemdelingen klakkeloos aanraken zonder door te hebben dat dit ongepast is.
21
Q

Beperkingen in communicatie:

A
  • Mutisme  de helft van de kinderen met ASS leren nooit om te praten tot non-communicatieve spraak;
  • Echolalie  herhaling van woorden of zinnen van aderen zonder de betekenis te begrijpen;
  • Idiosyncratisch  uitingen van zinnen die niets te maken hebben met de situaties;
  • Letterlijkheid & formeel  spraak in een overdreven formeel en hoogdravende wijze;
  • Monotone spraak;
  • Geen flexibiliteit  wanneer een kind met ASS op een bepaalde manier iets geleerd is, kan het kind in paniek raken wanneer iemand dit op een andere manier doet.
  • Logisch denken  personen met ASS raken in paniek als iets hun routine verstoord.
    Rigidity = de intensiteit is niet alleen bewezen door standvastigheid, maar ook door wanneer een kind in paniek raakt of razend wordt wanneer anderen de omgeving op kleine manieren veranderen, zoals een bank in de woonkamer verplaatsen.

Ediosyncratisch: uitingen van zinnen die niets te maken hebben met de situatie (voorb. Pinguens, serie)

22
Q

fysieke kenmerken

A
  • beroertes
  • slaapproblemen
  • groter formaat hoofd
  • voedelsel selectie en voedingsproblemen
23
Q

oorzaken

A

prenatale en neonatale complicatie
- bloeding tijdens zwangerschap
- bloedvergiftiging
- virale infecties
- gebrek aan kracht na de geboorte
- laag geboortegewicht
- koorts moeder
- obesitas bij zwangerschap
- leeftijd moeder
- gebruik medicatie moeder
- giftige chemicaliën in milieu

genetisch:
- 15-20% meer kans met broer/zus autisme
- een complexe genetische aandoening is die het gevolg is van zeldzame mutaties en gelijktijdige genetische variaties in meerdere genen.
- Er zijn structurele afwijkingen in het cerebellum en de mediaal temporale kwab, prefrontale cortex en gerelateerde limbische systeemstructuren gevonden.
- ASS wordt niet vertegenwoordigd door een gelokaliseerde afwijking in één deel van de hersenen, maar eerder door een gebrek aan normale connectiviteit en communicatie tussen hersennetwerken die ten grondslag liggen aan de kernkenmerken van ASS.
- grijze stof groeit meer dan gewoon bij peuters. bijna alle hersengebieden groeien abnormaal snel. Cerebellum is kleiner.

24
Q

prevalentie

A
  • 1%-2%
  • 1 op 68 kinderen
  • 4x vaker bij jongens
  • alle SES
  • bij gemiddel/bovengemiddeld IQ M/V = 10/1
  • zichtbaar v.a. 2 jaar. Taalontw v.a. 4-5j
  • ontwikkeling autisme verloopt verschillend
  • Vrouwen worden vaak minder of later gediagnosticeerd. Vrouwen doen vaak aan masken, verbergen, houden zich meer in. Ook in de opvoeding worden de vrouwen eerder gecorrigeerd voor wenselijk/passend gedrag.
  • meeste kinderen vertonen geleidelijk verbetering in symptomen
25
Q

behandelingen

A

Er zijn geen behandelingen die autisme kunnen verhelpen, maar behandelingen die ingaan op het gedrag, educatie en medische toestand kunnen het gedrag en het leren wel verbeteren.
- Discrete trial training = het presenteren van een stimulus om een bepaalde respons te krijgen. Zo leren ze een kind aan hoe je bijvoorbeeld moet reageren (script aanleren).
- Incidental training = gedrag versterken door het gebruik maken van natuurlijk voorkomende kansen.
- Operant speech training = training die eerst zorgt voor meer vocabulaire, het labelen van objecten en het uitdrukken van verlangens. Het doel is om het kind taal meer spontaan en functioneel te leren gebruiken.
- Unstuck On Target = cognitieve gedragsstrategie om flexibiliteit, het stellen van doelen en het plannen van leren te bevorderen.

26
Q

meeste effectieve interventies voor kinderen met ASS de volgende kenmerken hebben

A
  • Early
  • Intensive → actieve betrokkenheid van het kind ten minste 25 uur per week, 12 maanden per jaar, in systematisch geplande, ontwikkelingsgeschikte educatieve activiteiten met specifieke doelstellingen; De gemiddelde leeftijd van kinderen met ASS gedurende de early-intervention is ongeveer 3 tot 4 jaar.
  • Low student-teacher ratio → zorg voor voldoende één-op-een tijd en een kleine groepsinstructie om specifieke geïndividualiseerde doelstellingen te erkennen;
  • High structure → gebruik voorspelbare routines, visuele activiteitenschema’s en duidelijke fysieke grenzen om afleiding te minimaliseren;
  • Family inclusion → een gezinscomponent opnemen, met oudertraining;
  • Peer interactions → bevorder kansen voor interacties met typisch ontwikkelde leeftijdsgenoten;
  • Generalization → leer het kind om geleerde vaardigheden toe te passen in nieuwe settings en situaties en om het gebruik van deze vaardigheden te behouden;
  • Ongoing assessment → bewaak de voortgang van het kind en voer zo nodig aanpassingen in de behandeling uit.
27
Q

Verschil autisme en ID

A

ASS:
- sociale communicatie- en interactie
- repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
- lage sociale interesse
- last van prikkels
- moeite non verbaal
- behoefte structuur en voorspelbaarheid

ID:
- beperkingen in sociaal-communicatieve vaardigheden tred met deficiënties in overige intellectuele vaardigheden
- normaal sociaal ingesteld
- geen probleem non verbaal en prikkels

Een verstandelijke beperking komt vaak als comorbide stoornis voor bij een autismespectrumstoornis, en beide classificaties kunnen worden toegekend.
ongeveer 45% van kinderen met autisme hebben mogelijk ook een verstandelijke beperking.

28
Q

comorbiditeit

A
  • 25% epileptie
  • slaapproblemen 65%
  • gastrointestinale symptomen zoals buikpijn, contipatie
  • groter hoofd

ID
ADHD
Gedragsproblemen
angsten
stemming
zelfbeschadiging

29
Q

TOM en verband autisme

A

staat voor het vermogen om het innerlijke van jezelf en anderen te zien en daar rekening mee te houden. Kinderen leren geleidelijk dat mensen eigen behoeften, meningen en gevoelens hebben. Kinderen met ASS hebben een gebrekkige theory of mind, en hebben moeite met drie categorieën die binnen de TOM vallen:
1. Visuele perspectiefneming; afleiden waar iemand naar kijkt en wat iemand ziet;
2. Affectieve perspectiefneming; afleiden wat iemand voelt;
3. Conceptuele perspectiefneming; afleiden wat iemand weet, denkt of wilt

mensen met ASS hebben ongetwijfeld moeite met het herkennen en begrijpen van eigen en andermans gedachten en emoties, maar de definitie hiervan moet nog precies worden vastgesteld.

30
Q

Kinderen met autisme hebben geen fasle order belief en second order belief.

A

First order-belief = het denken van kinderen → normale kinderen ontwikkelen dit rond 3 – 4 jaar. Kinderen met ASS beschikken hier ook over.
Second-order belief = denken over denken → dit ontwikkelt zich rond 6 jaar bij normale kinderen. Kinderen met ASS beschikken hier niet over.
False-belief = inzicht in bedrog. Kinderen met ASS hebben geen inzicht. (Sally and Anne test, 20% ASS slaagt)

31
Q

kritiek sally-anne test

A
  • Slagen voor de false-belief test vraagt om verschillende vaardigheden. Als mensen met ASS slagen, doen ze dat wel op een andere manier dan mensen zonder ASS.
  • De Theory of Mind hypothesis is niet waar als wordt aangenomen dat alleen mensen die over een volledige TOM beschikken kunnen slagen voor de test.
  • De TOM zou een deel van de beperkingen bij ASS kunnen verklaren, maar niet alles.
32
Q

Extreme Male Brain Theory (Baron-Cohen)

A

autisme wordt gezien als een extreme vorm van het mannelijke brein.

  • Empathizing (EQ) het herkennen van iemands gedachten en gevoelens en het hierop reageren met de passende emotie;
    o Vrouwen scoren hoger op EQ
  • Systemizing (SQ)  het analyseren of bouwen van een systeem. Het is mechanistisch, natuurkundig en abstract denken.
    o Mannen scoren hoger op SQ
    o Autisten scoren heel laag op EQ en hoog op SQ

Er zijn dus wel bepaalde breinstructuren voor autisme en die komen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
Kritiek: hersenen behoren niet tot mannelijke of vrouwelijke typen hersenen.

33
Q

Central Cohorence (CC) theorie

A

Central Cohorence (CC) is de vaardigheid om het grote geheel te overzien en er de juiste betekenis aan te geven. Een kind met ASS ziet de wereld in puzzelstukjes, waardoor hij vaak de details als hoofzaak ziet.

Onthouden: gezicht wordt in stukken gezien door ASS en dat is de verklaring waarom ze geen emoties zien. Daarvoor moet het gezicht als geheel beschouwd kunnen worden.

Kritiek: verklaren een klein deel van een hele complexe stoornis.

34
Q

theorie van executieve functies

A

Executive functions (EF) is verantwoordelijk voor het plannen en organiseren van taken en het daarin flexibel zijn, en is daarmee een verzamelnaam voor verschillende denkprocessen. EF omvat bijvoorbeeld impulsen de baas te zijn, plannen maken en uitvoeren, omgaan met veranderingen en inzicht hebben in het eigen gedrag.

Conclusie → de EF hypothesis kan veel kenmerken van autisme verklaren. Limitaties zijn dat en niet alle individuen met ASS deficiënties laten zien in EF, en EFproblemen zijn niet uniek voor autisme en worden ook bij andere stoornissen gezien. Daarnaast zouden EF-problemen mogelijk gelinkt zijn aan problemen met TOM. Het is ook lastig om testen te ontwikkelen die puur en alleen EF meten.

Kritiek:
- Het is niet duidelijk wat het verschil is tussen EF theorie en TOM, omdat het lijkt op een deel van Tom
- Het testen van EF theorie is lastig, we hebben geen theorie om te meten
- Mensen met ADHD, schizofrenie, OCD, etc testen ook laag op EF
- Niet iedereen met autisme scoort laag op EF, dus dan verklaart het niets.

35
Q

6 bouwstemen TOM test

A

Bouwstenen:
1) (TOMl) voorlopers van TOM à visueel perspectief
1) doen- alsof,
2) emotieherkenning
3) onderkennen van verschil tussen mentale en fysische wereld),
2) (TOM2) eerste manifestaties van TOM à effectief, hoe voelt iemand zich
4) first order belief: normale kinderen ontwikkelen dit rond 3 – 4 jaar.
5) false belief: Rond de 6e levensjaar
3) (TOM3) hoogste niveau van TOM à conceptueel perspectief
6) second order belief: Rond de 6e levensjaar

36
Q

TOM vs EF

A

Het grootste verschil tussen de theory of mind hypothese en de Executive dysfunction bij autisme is dat de executieve functies alleen domein-algemeen zijn, terwijl de theory of mind hypothese een domein-specifiek tekort weergeeft.
De theorie is ontstaan doordat onderzoekers zagen dat sommige symptomen van autisme vergelijkbaar waren met specifieke hersen schade. Deze symptomen waren niet verklaarbaar met de ToM. Voorbeelden zijn: het willen van eentonigheid, moeite met wisselen van aandacht, tekort aan impuls controle etc. dit leed er tot dat sommige onderzoekers geloven dat autisme komt door een tekort aan executieve dysfuncties.
Executieve dysfunctie is een parapluterm voor: initiëren, volhouden, schakelen en remmen/stoppen. Het blijft dus wel dicht bij de klinische neurologie rondom motorische executie.

37
Q

HOT and COOL EF

A

Dit artikel maakt onderscheid tussen de top-down processen die werken in motivationeel en emotioneel belangrijke situaties (“hot EF”) en de top-down processen die werken in meer affectief neutrale contexten (“cool EF”). Opkomend bewijs geeft aan dat zowel warme als koele EF verrassend slecht zijn, met implicaties voor interventie en preventie.

Hot EF werken bij motiverende en emotioneel significante situaties. Kiezen tussen een grotere, vertraagde beloning (Cool EF) of voor een kleinere, onmiddellijke beloning (Hot EF). Hot en Cool EF ontwikkelen zich enigszins onafhankelijk in de adolescentie, Hot EF is vaak vertraagd ten opzichte van Cool EF