Studietaak 7.1 Flashcards

Hoofdstuk 22, PDF Naar effectief diversiteitsbeleid: Het bouwen van bruggen tussen wetenschap en praktijk

1
Q

Wat zijn twee brede trends die ertoe leiden dat organisaties een meer divers personeelsbestand krijgen?

A
  1. De samenleving en dus de beroepsbevolking worden meer divers
  2. De afzetmarkt verandert doordat potentiële klanten steeds diverser worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alle zichtbare en onzichtbare verschillen tussen mensen

A

Diversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee cognitieve processen zijn actief in diverse teams?

A
  1. Subgroepcategorisatie
  2. Informatie-elaboratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een cognitief proces waarbij mensen op basis van waargenomen verschillen worden ingedeeld in zogenoemde ingroups en outgroups

A

Subgroepcategorisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschillen tussen mensen vertegenwoordigen variatie in ideeën, kennis, vaardigheden en contacten die met elkaar gedeeld worden

A

Informatie-elaboratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vijf factoren faciliteren informatie-elaboratie?

A
  1. Onduidelijke breuklijnen
  2. Nieuwe en/of complexe taken
  3. Taak-relevante kennis
  4. Motivatie
  5. Ondersteuning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypothetische scheidslijnen die een divers team kunnen opsplitsen in subgroepen, op basis van een of meer demografische kenmerken

A

Breuklijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Denkbeelden van mensen over de manier waarop diversiteit van invloed is op groepsprestaties

A

Diversiteitsovertuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Naarmate teamleden meer gericht zijn op leren, het ontwikkelen van kennis en competenties, zal het informatie-elaboratieproces eerder geactiveerd worden

A

Leerdoelenoriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stelt leden in staat om individueel ideeën te genereren en structureert het gezamenlijke evaluatieproces van ideeën

A

Beslissingsondersteunend systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overtuigingen dat mensen uit een bepaalde sociale groep een aantal karakteristieken delen

A

Stereotypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uitspraken of meningen waarbij een andere groep meestal negatief of in het slechtste geval inferieur wordt neergezet

A

Vooroordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer denkbeelden of vooroordelen leiden tot ongelijke behandeling van een persoon of een groep

A

Discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee vormen van discriminatie zijn er?

A
  1. Expliciete discriminatie
  2. Impliciete discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een proces waarbij men zich ervan bewust is van de eigen mening ten opzichte van iemand anders en zich hier doelbewust naar gedraagt

A

Expliciete discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een onbewust, subtieler proces dat ontstaat wanneer mensen niet de tijd hebben om hun impulsen te beheersen en hun keuzes te overdenken, waardoor stereotypen de voorrang krijgen

A

Impliciete discriminatie

17
Q

Wat zijn twee manieren om vooroordelen te doorbreken?

A
  1. Het aangaan van persoonlijk contact
  2. Diversiteitstrainingen
18
Q

Voor het verbeteren van de attitudes ten aanzien van leden van een andere groep, is het niet per se nodig om persoonlijk contact te hebben met leden van die andere groep. Alleen al het kennen van mensen die vrienden zijn met mensen van een andere groep, zou dit effect kunnen bewerkstelligen

A

‘Extended’-contacthypothese

19
Q

Type diversiteitstrainingen die zich richten op het verhogen van bewustzijn van de deelnemers van hun eigen assumpties, waarden, en cognitieve vertekeningen en die van anderen

A

Bewustwordingstrainingen

20
Q

Type diversiteitstrainingen die zich met name op het toezien op je eigen handelingen, wat geaccepteerde reacties zijn op specifieke verschillen richten

A

Trainingen gericht op vaardigheden en gedrag

21
Q

Wat zijn twee motieven voor een diversiteitsbeleid?

A
  1. Bedrijfseconomisch motief
  2. Moreel-ethische motief
22
Q

Motief dat diversiteit ziet als een instrument om organisatiedoelstellingen te realiseren

A

Bedrijfseconomisch motief

23
Q

Motief dat uiting geeft aan maatschappelijke verantwoordelijkheid

A

Moreel-ethische motief

24
Q

Het proces waarbij mensen een actieve houding ten aanzien van hun eigen baan en werk ontwikkelen

A

Psychologisch empowerment