Studietaak 6.3 Flashcards

Hoofdstuk 26, interviewfragment

1
Q

Waarom is het gezamenlijke doel, waarop gestuurd wordt bij leiderschap, van belang?

A
  1. Doelen stellen werkt motiverend
  2. Een gezamenlijk doel maakt leidinggeven makkelijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn hulpbronnen?

A

Alle factoren in de werkomgeving die:
1. medewerkers motiveren
2. hen helpen om te gaan met de eisen die op het werk aan hen worden gesteld
3. bevorderlijk zijn voor persoonlijke groei en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke twee manieren spelen leidinggevenden een belangrijke rol in de dagelijkse werkomgeving?

A
  1. Ze zijn in de positie om medewerkers te voorzien van hulpbronnen en taakeisen
  2. De leidinggevende kan zelf, door middel van zijn gedrag, iemand zijn die anderen motiveert en/of belemmert in hun werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn twee maten van mentale gezondheid?

A
  1. Bevlogenheid
  2. Burn-out
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geeft aan in hoeverre medewerkers een goede mentale gezondheid hebben

A

Bevlogenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geeft aan in hoeverre de mentale gezondheid van medewerkers in problemen verkeert

A

Burn-out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn vier effectieve manieren van leidinggeven?

A
  1. Transformationeel leiderschap
  2. Dienend leiderschap
  3. Ethisch leiderschap
  4. Authentiek leiderschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn acht eigenschappen van de leidinggevende als energiebron?

A
  1. Integriteit
  2. Autonomie
  3. Sociale steun
  4. Goede voorbeeld
  5. Intellectuele uitdaging
  6. Goede mentale gezondheid
  7. Verwachtingen management
  8. Belonen van goede prestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn twee eigenschappen van de leidinggevende als uitdagende taakeis?

A
  1. Doelen
  2. Hoge prestatieverwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn vier eigenschappen van de leidinggevende als hinderende taakeis?

A
  1. Laissez-faire
  2. Controlerend
  3. Interpersoonlijke agressie
  4. Slechte mentale gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn zeven manieren waarop een leidinggevende sociale steun kan bieden?

A
  1. Tonen van empathie
  2. Uiten van begrip
  3. Geruststelling geven
  4. Vertrouwen en waardering uitspreken
  5. Investeren in een goede vertrouwensband en wederzijds respect
  6. Herkennen van symptomen die erop duiden dat het minder goed gaat met de werknemer
  7. Instrumentele en informationele steun bieden naast emotionele steun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn vijf manieren waarop een leidinggevende een positief rolmodel kan zijn?

A
  1. Goede voorbeeld geven
  2. Transparant over beslissingen
  3. Beloftes nakomen
  4. Veerkracht tonen
  5. Optimistisch, hoopvol en zelfverzekerd zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn drie manieren waarop een leidinggevende transparant kan zijn?

A
  1. Helder zijn over mogelijkheden en kansen om door te groeien
  2. Duidelijk zijn over wat een medewerker dient te doen om beloond te worden
  3. Integer te zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In welke twee eigenschappen uit integer zijn zich?

A
  1. Eerlijkheid
  2. Betrouwbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn twee vormen van sociale steun?

A
  1. Emotionele steun
  2. Instrumentele en informationele steun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Steun in de vorm van empathie, geruststelling, vertrouwen, en ruimte om emoties te uiten

A

Emotionele steun

17
Q

Steun gericht op het helpen van medewerkers om hun taakeisen te verlagen

A

Instrumentele en informationele steun

18
Q

Leidinggevenden doen er alles aan om ervoor te zorgen dat medewerkers geen fouten maken, zoals het gedrag van medewerkers in de gaten houden en regels opstellen om fouten te voorkomen

A

Actief controlerend gedrag

19
Q

Leidinggevenden grijpen pas in als er fouten zijn gemaakt, door medewerkers aan te spreken op hun gedrag

A

Passief controlerend gedrag