Sociale Psychologie Flashcards

1
Q

Le Bon

A

grondlegger s.p, groepsvorming, groepsgedrag, x bewuste persoonlijkheid, primitief barbaars, blind achter een leider aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tarde

A

grondlegger s.p, immitatie, 1% innoveert, mensen doen het na, eigen varianten tot weer 1% opnieuw innoveert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ringelmann

A

grondlegger s.p, invloed andere mensen op prestaties individu, getest door touwtrekken, inzet p.p werd minder, sociale facillitatie, (ringelmann effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Triplett

A

grondlegger s.p, invloed andere mensen op prestaties individu, sociale fallicitatie, onderzocht door wielrennen, inzet p.p werd meer. indien niet zo was het overstimulatie. opwinding, of voelt zich beoordeeld met aanwezigheid andere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Durkheim

A
  • collectief bewustzijn
  • sociale invloed op individueel functioneren.
  • verliezen zichzelf in een groep i.c.m. collectieve opwinding (b.v. twitter ook tegenwoordig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociale facilitatie

A

Proefpersonen worden beinvloed in hun gedrag door de aanwezigheid van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kurt Lewin grondbeginselen

A
  1. gedrag wordt bepaald door de manier waarop wij de wereld waarnemen en interpreteren.
  2. gedrag is het resultaat van interactie tussen persoon en omgeving.
  3. S.P theorieen kunnen worden toegepast om sociaal psychologische problemen op te lossen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Allports ‘‘social psychology’’ 1924

A

meest invloedrijke inleiding in de sociale psychologie van voor de 2e wereldoorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Culturele psychologie

A
  • directe invloed van iemands culturele omgeving –> op het menselijk gedrag
  • diversiteit van onderzoek nu ook in Latijns-Amerika en Azie.
  • voorbeeld: Westerse wetenschappers proberen eerdere bevindingen te vergroten door het toevoegen van cross culturele invalshoek (=zoeken naar verbanden en verschillen tussen bepaalden culturen in de wereld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Evolutionaire Psychologie

A
  • evolutionaire wortels van gedragspatronen.
  • zowel mensen als dieren worden beinvloed door gedragspatronen die in de genen verankerd zitten.
  • voorbeeld: verklaren van homoseksualiteit bij dieren en verklaren waarom vrouwen 1 baarmoeder en mannen miljoen zaadcellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Neurowetenschappen

A
  • Activiteiten van de hersenen tijdens sociaal gedrag.
  • voorbeeld: Spiegelneuronen. Deze spelen een rol bij het begrijpen van betekenis en intenties van andere hun handelingen en bij het voelen van empathie en leren van immitatie. (zie: te weinig kan leiden tot Autisme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Seizure’’ experiment (Lantane 1968)

A
  • geinspireerd op bystander effect.
  • de theorie zegt dat hoe meer mensen (zie; omstanders) getuigen zijn van een noodsituatie, hoe kleiner de kans op hulp is.

Dit heeft te maken met ‘‘diffusion of responsibility’’. De verantwoordelijkheid om te helpen wordt verdeeld over meerdere mensen. er onstaat onduidelijkheid over wie zou moetne helpen, en men denkt dat een ander het we zal doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociale cognitie

A

Een onderzoek naar hoe mensen hun sociale omgeving waarnemen en interpreteren. Dit wijkt vaak af van de werkelijkheid. ( we kijken op hoofdlijnen en hebben hierdoor een incompleet beeld )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

diffusion of responsibility

A

De verantwoordelijkheid om te helpen wordt verdeeld over meerdere mensen. er onstaat onduidelijkheid over wie zou moetne helpen, en men denkt dat een ander het we zal doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wishfull thinking

A

Zien wat we willen zien. Diegene doet aardig, dus vindt mij ook aardig. Zou niet kunnen komen doordat iemand afhankelijk van ons is. visa-versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Selffulfilling prophecy

A

Wanneer onze gedachten bepaald gedrag uitlokt. Door je gedachten, ga je slechter presteren en bevestig je zo je eigen gedachten weer, waardoor het een reële gedachten wordt.

17
Q

Fundamentele attributie fout

A

We onderschatten de invloed van externe factoren, oftewel de situatie – en overschatten het aandeel van de persoonlijkheid van de persoon. Bij onszelf is dit precies andersom.

18
Q

Interne attributie

A

leggen de oorzaak bij de persoon die het gedrag vertoond zelf.

19
Q

externe attributie

A

leggen de oorzaak buiten de persoon, bij de situatie

20
Q

Cognitieve Dissonantie (Festinger 1957)

A

Wanneer in een situatie ons gedrag niet overeenkomt/in evenwicht is, met wat we denken,voelen of vinden, voelen we ons daar niet prettig bij. (=onrust en spanning)

oplossing:
- onze mening bijstellen
- ons gedrag aanpassen
- bevestiging zoeken bij mensen waarvan je weet dat ze positief zijn over hetgeen wat je kiest.

21
Q

type vragen waar sociaal psychologisch onderzoek antwoord op probeerd te geven

A
  • Het beschrijven van een verschijnsel.
  • Het verklaren van een verschijnsel.
  • De voorwaarden of omstandigheden waaronder een verschijnsel plaatsvindt.

om dit te beantwoorden wordt er emperisch onderzoek gedaan. Hierbij willen ze ideeen toetsen bij de werkelijkheid. ‘‘Elke onderzoeksactiviteit die direct of indirecte waarnemingen gebruikt’’

22
Q

wetenschappelijk onderzoek

A

Steeds dezelfde informatie en manier onderzoeken om zo makkelijk afwijkende of herhalende uitkomsten te achterhalen.

23
Q

wetenschapscyclus

A

Hypothese: nog niet bewezen stelling.

voorspelling: specifiek.concreet en toetsbaar + motivatie waarom de voorspelling gedaan wordt.
toetsing: kan d.m.v. veldonderzoek of experimenteel onderzoek.+ 5 verschillende onderzoeksmethodes.

conclusie + nieuwe hypothese: levert input voor eventueel verder onderzoek

24
Q

fundamenteel onderzoek (geven inzicht in S.P verschijnselen)

A
  • Theorievormend, basis leggen, kennis vergaren
  • Informatie moet kloppen, zoveel mogelijk storende factoren uitgesloten. Alleen dan kunnen de resultaten gebruikt worden.
25
Q

Toegepast onderzoek (geven inzicht in S.P verschijnselen)

A
  • Onderzoeken met als doel om een probleem op te lossen en er actie op te ondernemen.
  • De uitkomst/effect van de oplossing is vooral belangrijk
26
Q

onderzoeksmethodes

A

inteview, schriftelijke vragenlijst, online vragenlijst, likert-schaal en gedragsmetingen

27
Q

inteview

A

voordeel

  • geven een eigen kijk van de proefpersoon weer
  • Gesloten vragen bieden dit niet.

nadeel
-kost veel tijd om uit te voeren en uit te werken

beinvloeding interview:

  • Interviewer kan effect hebben op het interview.
  • men wilt een zo positief mogelijk beeld van zichzelf neerzetten (=sociale wenselijkheid)
28
Q

schriftelijke vragenlijst

A

voordeel

  • in een korte tijd veel, zelf tegelijkertijd laten invullen.
  • geen interviewer, geen of weinig kosten

nadeel
-niet iedereen wilt vragenlijsten invullen en per post terugsturen (%uitvallers)

29
Q

online vragenlijst

A

voordeel

  • grote groepen kunnen snel worden bereikt.
  • data is meteen beschikbaar in Excel en bespaard tijd, geld en is minder gevoelig voor fouten.

nadeel
%uitvallers die het niet terugzenden.

30
Q

likert-schaal

A

houdingen of attitudes van mensen meten door een drie,vier of zevenpuntschaal. (variant is semantisch schaal slecht/goed dom/slim )

voordeel
-even getal puntschaal dwingt mensen een keuze te maken. Neutraal is dan geen optie.

nadeel

  • afwisselend antwoorden ja-nee-ja-nee.
  • vertekende info door sociale wenselijkheid.
31
Q

gedragsmetingen

A

voordeel

  • mogelijkheid tot verborgen meting
  • mogelijkheid van meten zonder dat men weet wat er onderzocht wordt. (voorkomt onderstaande effect)

nadeel
-men veranderd hun gedrag als ze weten dat er naar ze gekeken wordt en geeft dus een vertekend beeld. (hawthorne-effect)

32
Q

hawtorne effect

A

sociaal wenselijk gedrag vertonen omdat je weet dat je wordt bekeken (Roethlisberger & dickson) - verborgen metingen zijn in dit geval een oplossing om dit te voorkomen.

33
Q

Milgram experiment

A

experiment (dmv schokken bij een ander bij elk fout antwoord door student) naar gehoorzaamheid waarbij de ethische grenzen heel erg zijn opgezocht.

witte jas, strenge communicatie. obedience to authority - gehoorzamend aan authoriteit

34
Q

Debriefing

A

deelnemers moeten achteraf zoveel mogelijk geinformeerd worden over informatie die voor hen van belang zijn. mogen ook bezwaar maken tegen het gebruiken van hun resultaten.

35
Q

externe invloeden

A

een mens wordt beinvloed door externe, situationele factoren.

voorbeeld: een vrolijk boek of een romantische film kan invloed hebben op hoe je je voelt.

36
Q

perceptie

A

wij bekijken een situatie op eigen subjectieve (persoonlijke) manier, dit kan dus verschillen van de objectieve, feitelijke situatie.

37
Q

defenitie sociale psychologie

A

De wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of veronderstelde aanwezigheid van andere mensen.

38
Q

Conformiteit experiment van Ash

A
  • experiment met lijntjes
  • geeft een mooi inzicht in hoe de aanwezigheid van anderen ons kan beinvloeden.Ze gingen mee in een groepsstandpunt, terwijl ze wisten dat dit onjuist was.
39
Q

N.I.P. Nederlands Instituut voor Psychologen

A

hebben een beroepscode opgesteld met voorschriften hoe om te gaan met onderzoeken, zowel qua opzet maar ook verwerking en publicatie van resultaten.

  • is ‘de schadelijke vorm’ voor het onderzoek strikt noodzakelijk of kan het ook anders.
  • afwegen welzijn proefpersoon en belang van onderzoek
  • alle informatie die gegeven KAN worden, moet worden gegeven.