nog moeilijk Flashcards

1
Q

Nederlands Instituut voor Psychologen Voorschriften

A
  • is ‘de schadelijke vorm’ voor het onderzoek strikt noodzakelijk of kan het ook anders.
  • afwegen welzijn proefpersoon en belang van onderzoek
  • alle informatie die gegeven KAN worden, moet worden gegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

matching-hypothese

A

Je gaat als mens toch vaak op zoek naar een zo aantrekkelijk mogelijke partner, met een zo klein mogelijk kans op afwijzing. Dit noemen ze de matching-hypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale vergelijking

A

We kunnen onszelf aangetrokken voelen omdat we in bepaalde opzichten op elkaar lijken en meningen delen.
We zijn onszelf dus ook voortdurend met andere aan het vergelijken, en in hoeverre onze eigen attitudes op juistheid te toetsen. Dit doen we door sociale vergelijking.

Dit kunnen we doen met dus ook mensen die op ons lijken, maar we kunnen soms ook juist behoefte hebben om onszelf te vergelijken met mensen die het beter of slechter doen. Hier zijn twee manieren voor:

  • opwaardse vergelijking
  • neerwaardse vergelijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale uitwisselingstheorie

A

Wederkerigheid is de onderlinge verplichting binnen een relatie om een gift te beantwoorden met een tegengift.
De Sociale uitwisselingstheorie stelt dat iedere interpersoonlijke relatie wordt gevormd door een kosten-baten analyse. Er speelt dus altijd een kwestie van geven en nemen. Indien dit niet gelijk is zal ervoor worden gekozen om afscheid te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Equity-theorie

A

valt onder wederkerigheid -

Volgens de Equity-theorie streven we als mens naar evenwicht tussen wat we geven en krijgen in een relatie. De theorie geeft aan hoe we denken over:

  • Wat we zelf vinden dat we verdienen binnen een relatie
  • Dat er een balans moet zijn in wat we geven en krijgen
  • De kans op een betere relatie met een ander/in een andere situatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Billijkheidstheorie

A

Nog een theorie waaruit blijkt dat we het fijn vinden om relaties te hebben waarin beide personen het idee hebben ongeveer evenveel in te brengen (ook werkrelaties) is de Billijkheidstheorie.
Deze theorie stelt dat we streven naar een evenwicht tussen bijdragen en opbrengsten, in vergelijking met die van een relevante ander.

Als dit niet in evenwicht is, ervaren wij gevoelens van onbillijkheid. Om deze scheefheid te herstellen kunnen we minder bijdragen gaan leveren, meer opbrengsten vragen of proberen de situatie anders te interpreteren. Denk aan een werksituatie waarin een collega meer verdiend als jij. Je kan dan de scheefheid in salaris proberen te verantwoorden naar jezelf ‘’zij heeft wel al meer werkervaring als ik, en verdiend daarom meer’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

motieven waarom mensen zouden helpen/pro-sociaal gedrag zouden vertonen

A

Evolutie, Beloning, Kosten/baten als we wel of juist niet helpen en leren/modeling.

Evolutie omwille het overleven van onze eigen genen. Dit wordt vooral geactiveerd in gevaarlijke situaties. (survival of the fittest)
Beloning – dit kan zijn in de vorm van geld, maar ook waardering. Zo ook het meeliften op een ander zijn vreugde (empathic joy).
Kosten/baten – Schuldgevoelens als ik niet help, maar het kost me tijd en moeite als ik wel help. Als de kosten om te helpen laag zijn, dan zullen we vaak het gedrag wel vertonen. Als we ondanks de lage kosten het gedrag niet willen vertonen zullen we emoties afsluiten.
Leren/modeling – imiteren van pro-sociaal gedrag van onze ouders, of wat we zien in de media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Patronen in persoonlijkheid bij helpen

A

Ook blijkt dat er patronen zijn gevonden in persoonlijkheid en hoe mensen denken, in hoeverre iemand zou helpen.

Sociale verantwoordelijkheid – normen en waarden over dat je overtuigd bent dat het goed is om te helpen. Denk aan de mensen die Joden hebben geholpen.

Interne controle – Het gevoel dat je door je eigen gedrag invloed hebt op gebeurtenissen.

Geloof in een rechtvaardige wereld – Als zo iemand mensen ziet die onrecht aan gedaan wordt, zullen ze dit niet eerlijk vinden en willen helpen. Als ze niet kunnen helpen dan gaan ze ervan uit dat iedereen krijgt wat hij of zij verdient.

Mate van empathie – inlevingsvermogen in degene die hulp nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Attributie

A

Attributie is wanneer we eigenschappen afleiden uit iemand zijn gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eerste indruk

A

Bij een eerste indruk is er een automatisch proces wat ervoor zorgt dat we een indruk van iemand krijgen. We doen dit automatisch en zo wordt er ook gereageerd op het uiterlijk waardoor er een stereotype van iemand bepaald wordt. Dat we dit automatisch doen komt nog vanuit de evolutie. Toen was het om in te schatten of iemand gevaarlijk was, erg belangrijk om dit snel te bepalen.

Bij een spontane gevolgtrekking denken we alleen nog maar aan een eigenschap, zonder dit daadwerkelijk aan de persoon te linken. Een vechtend jongetje is dus bij een spontane gevolgtrekking ‘’agressief’’ en niet zozeer ‘’dat jongetje is agressief’’.

Bij een intentionele gevolgtrekking leiden we bewust en doelgericht eigenschappen af uit het gedrag van de ander (de actor) voor bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek. YO! IK WIL HIER WERKEN. Er zit dus een intentie achter onze gevolgtrekking. Kijken of iemand bij het bedrijf past.

Bij een correspondente gevolgtrekking hebben de eigenschappen een duidelijke een-op-een relatie geeft met het waargenomen gedrag. Dit gedrag moet natuurlijk wel vrijwillig zijn. blozen – verlegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spontane gevolgtrekking

A

heeft te maken met attributie: het halen van eigenschappen uit iemand zijn gedrag.

Bij een spontane gevolgtrekking denken we alleen nog maar aan een eigenschap, zonder dit daadwerkelijk aan de persoon te linken. Een vechtend jongetje is dus bij een spontane gevolgtrekking ‘’agressief’’ en niet zozeer ‘’dat jongetje is agressief’’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

intentionele gevolgtrekking

A

heeft te maken met attributie: het halen van eigenschappen uit iemand zijn gedrag.

Bij een intentionele gevolgtrekking leiden we bewust en doelgericht eigenschappen af uit het gedrag van de ander (de actor) voor bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek. YO! IK WIL HIER WERKEN. Er zit dus een intentie achter onze gevolgtrekking. Kijken of iemand bij het bedrijf past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

correspondente gevolgtrekking

A

heeft te maken met attributie: het halen van eigenschappen uit iemand zijn gedrag.

Bij een correspondente gevolgtrekking hebben de eigenschappen een duidelijke een-op-een relatie geeft met het waargenomen gedrag. Dit gedrag moet natuurlijk wel vrijwillig zijn. blozen – verlegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

actor-observer verschil

A

Tijdens een attributieproces (proberen eigenschappen af te leiden uit gedrag) kan een vertekening zich voor doen. Dit noemen we het actor-observer verschil. Dit hangt samen met de fundamentele attributiefout. de actor en de observer hebben beide een andere kijk op gedrag wat vertoond wordt.
- actor vind dat zij of haar gedrag: extern/situationeel factor
- waarnemer vind het gedrag van de actor intern/dispositioneel.
actor heeft meer informatie over eigen gedrag (zuinig doen omdat hij spaart) en de waarnemer vind die persoon gewoon ‘’ een zuinig of gierig type’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onrealistisch optimisme

A

Twee oorzaken die bijdragen aan onrealistisch optimisme:

Motivationele factoren (bijvoorbeeld je prettiger voelen bij de gedachte dat je geen risico loopt) waardoor je je beter voelt in de situatie omdat je voor je gevoel kan doen wat je wilt. Dit hangt ook een beetje samen met Cognitieve dissonantie.

cognitieve factoren (bijvoorbeeld beredeneren dat het niet nodig is) spelen een rol bij onrealistisch optimisme. Je weet dat jij zelf je handen wast tijdens corona, maar houdt er geen rekening mee dat andere dit niet doen. Jij denkt erover na dat jij een ander niet kan besmetten, want je hebt het niet, en je wast je handen, maar als een ander dit niet doet, ben je alsnog de lul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interpunctie

A

andere kijk op de werkelijkheid. ‘‘jij praat veel dus trek ik me terug. - jij bent zo stil dus ga ik meer praten om je te bereiken. ‘’

17
Q

Betrekkingsniveau.

A

Het betrekkingsniveau is hoe we de relatie met de ander zouden omschrijven. Het betrekkingsniveau is te verdelen onder de volgende 3 aspecten:

  • Expressieve aspect: hoe drukt de zender zich uit, en welke indruk geeft dit aan de ontvanger.
  • Relationele aspect: hoe is de relatie tussen zender en ontvanger en in hoeverre iemand denkt in zijn of haar recht te staan om iets te zeggen.
  • Appelerende aspect: hetgeen wat de zender zegt, moet worden uitgevoerd door de ontvanger. Dit kan bevelend, vragend, verzoekend, smekend of informerend worden overgebracht.

Wat betrekkelijk – Express en relatie beginnen met een appel.

18
Q

Contacthypothese

A

Dit zegt dat door verschillende groepen met elkaar in contact te brengen waardoor de leden elkaar beter kunnen leren kennen, waardoor deze elkaar meer als individuen gaan zien. Volgens Allport zijn gelijke status en gemeenschappelijke doelstellingen medebepalend of samenzijn tot positief contact kan leiden. Deze doelstellingen moeten haalbaar zijn door samenwerking tussen de groepen.

19
Q

Attitudes

A

Meningen of voorkeuren over objecten, mensen, ideeën en gedragingen. Het zijn beoordelingen in termen van goed/positief/benaderbaar of juist slecht/negatief/te vermijden.

Een attitude bestaat uit drie componenten:
cognitieve component, affectieve component en gedrag component.

Als we verder kijken aar de intentie pakken we de het model van Azjen erbij.

20
Q

Attitude

A

Cognitieve component
Geef een kernmerk ergens aan, om op die manier een mening of voorkeur over een object, of een situatie. (Mager eten is gezond en stoppen met roken is moeilijk = gedachten en geloof ergens over)

Affectieve component
Onze gevoelens en emoties naar een object of gedrag. (Ik vind fruit lekker, ik vind sporten fijn = emotionele reactie)

Gedrag component
Hoe mensen handelen m.b.t. de attitude. (ik ga meer groente kopen, ik ga door met roken = acties van mensen)

21
Q

De sterkte van een attitude

A

Belang van de attitude voor de persoon zelf

de intensiteit van de attitude (sterk emotioneel geladen?)

de kennisbasis (weet de persoon veel over het onderwerp?)

22
Q

Weerstand tegen attitude verandering

A

We kunnen ook helemaal niet af willen wijken van bepaalde attitudes. We willen in dit geval bepaalde attitudes niet opgeven en zullen weerstand bieden. Dit kan de volgende redenen hebben:

  1. Wil bepaalde attitudes niet opgeven /emotioneel gehecht
  2. Verandering strookt niet met opvattingen op een ander vlak omdat dit zorgt voor cognitieve dissonantie.
  3. We gaan in dit geval tegenargumenten bedenken om ons te wapenen tegen mensen die ons willen overtuigen om een attitude te veranderen.
23
Q

Model van Azjen

A

Onze intentie om iets te doen bestaat uit drie variabelen, namelijk de attitude, de subjectieve norm en de ervaren controle van de persoon. Deze leiden tot de intentie, en die wordt vervolgens omgezet in gedrag.

Attitude
Persoonlijke afweging van voor en nadelen (sporten is goed voor je, maar wel zwaar). Een attitude is een houding of mening ergens over. Bijvoorbeeld over roken: vind je dit vies? Dan zul je dat minder snel gaan doen. Vind je het stoer? Dan is het waarschijnlijk dat je zelf zult gaan roken.

Subjectieve norm
Wat we denken dat andere mensen wenselijk vinden. (We gaan sporten omdat andere ons dan een sportief persoon zullen vinden). Mensen willen er graag bij horen. Daarom zijn gedragingen en meningen belangrijk voor ons. En kijken we vooral ook wat anderen doen of niet doen. Als de hele groep rookt, is dit een aspect dat je waarneemt. Vervolgens kan dat worden ervaren als een sociale norm (“het is normaal”). De mate waarin iemand zich wil conformeren (‘meedoen’) aan anderen, speelt daarbij een grote rol: wil diegene zich graag aanpassen aan de groep?

Ervaren controle
de mate waarin iemand denkt in staat te zijn het gedrag daadwerkelijk te kunnen vertonen. Hierbij gaat het er niet om of iemand het daadwerkelijk kan, maar om de perceptie. Eerdere ervaringen spelen daarbij een belangrijke rol: zijn er eerdere successen met dit gedrag behaald? Of slechts faalervaringen?