belangrijke vragen + voorbeeld Flashcards

1
Q

Een verklaring voor dit bystandereffect is de diffusie van verantwoordelijkheid (“diffusion of responsibility”). Wat wordt hiermee bedoeld? En hoe kan dit fenomeen het bystandereffect verklaren?

A

Met dit fenomeen wordt bedoeld dat men, door de aanwezigheid van anderen, zich niet verantwoordelijk voelt om in actie te komen (4 punten). Doordat andere mensen in de buurt zijn, wordt de verantwoordelijkheid verdeeld over een groep waardoor niemand zich individueel aangesproken voelt om in actie te komen (6 punten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Volgens de equitytheorie spelen andere, meer rationele, factoren een rol in het bepalen van het ontstaan en het in stand houden van een relatie. Wat zegt de equitytheorie, welke factoren spelen volgens de equitytheorie een rol in het in stand houden van een relatie? Noem er drie.

A

Volgens deze theorie streven we gelijkheid na in wat men geeft en krijgt (3 punten). Men vraagt zich in een relatie daarom af of de balans klopt tussen wat we krijgen en wat we investeren (3 punten), wat voor relatie in onze ogen terecht is (gelet op ons zelfbeeld) (2 punten) en de kans dat we met iemand anders een betere relatie zouden kunnen hebben en of deze partner ook voorhanden is (2 punten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het kader van het verklaren van gedrag kan een “situationele correctie” optreden.
Leg deze term uit, geef hierbij aan of situationele correctie wel of niet automatisch optreedt. Geef ook een voorbeeld.

A

Situationele correctie kost cognitieve inspanning, gebeurt niet automatisch en dient bewust in gang gezet te worden. (3 punten) Het behelst het heroverwegen van het attributieproces waarbij meer aandacht wordt besteed aan situationele omstandigheden. (3 punten)
Men kan in de supermarkt bijvoorbeeld nagaan of het fruit deze week wellicht in de aanbieding is waarbij meer gekeken wordt naar de situationele omstandigheden als verklaring voor gedrag (4 punten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Na succes of falen wil een persoon een verklaring hebben voor de uitkomst.
Volgens Heider kunnen we het toeschrijven van gebeurtenissen aan bepaalde oorzaken indelen in twee dimensies. Welke twee dimensies zijn dit?
Leg uit hoe iemand met faalangst het eigen falen verklaart volgens Heider.

A

Intern of extern (2 punten) en stabiel of veranderlijk (2 punten).
Iemand met faalangst schrijft zijn falen toe aan interne, stabiele factoren waardoor deze persoon ervan uitgaat dat hij toch nooit succes zal hebben. (6 punten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Communicatie bestaat uit drie componenten: een expressieve, een relationele en een appellerende component. Leg uit wat met deze componenten bedoeld wordt en geef bij elke component een voorbeeld.

A

Het expressieve aspect zegt iets over de manier van uitdrukken van de zender en de indruk die de ontvanger maakt. De zender zegt iets over zichzelf, zijn gemoedstoestand, attitudes enz. Iemand die aangeeft zijn geduld te verliezen, drukt zich uit via het expressieve aspect. (3 punten: uitleg 2 punten, voorbeeld 1 punt)
Het relationele aspect zegt iets over de wijze waarop de ontvanger aankijkt tegen de sociale relatie tussen zender en ontvanger. “Ik had dit nou echt nooit van jou verwacht”, is zo’n uitspraak op het relationele niveau. (3 punten: uitleg 2 punten, voorbeeld 1 punt)
Het appellerende aspect gaat om de uitvoering van een verzoek. Het verzoek kan bevelend, beleefd of smekend worden gedaan. “Zou je mij het zout aan willen geven?” is een appellerend aspect. (4 punten: uitleg 3 punten, voorbeeld 1 punt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mensen die een traumatische ervaring hebben meegemaakt, bijvoorbeeld een overval of gewelddadige straatroof, krijgen vaak weinig steun uit hun omgeving. Een verklaring hiervoor is de ‘just world-hypothese’. Leg uit wat deze hypothese inhoudt.

A

Mensen vinden het prettig om te leven in een wereld die eerlijk en rechtvaardig is. Om geen afstand te hoeven doen van deze opvatting, worden gebeurtenissen vaak (onterecht) als rechtvaardig beschouwd zodat men niet van het ‘veilige’ idee van een rechtvaardige wereld hoeft af te wijken. (5 punten) Omdat mensen in een rechtvaardige wereld willen blijven geloven, krijgen slachtoffers veelal de schuld van hetgeen hen is overkomen. (5 punten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef een voorbeeld van een prisoner’s dilemma. Beschrijf daarbij de algemene kenmerken van dit dilemma.

A

De algemene kenmerken van het prisoner’s dilemma bestaan uit een conflict, tussen het individuele belang en het collectieve belang (5 punten).
Een voorbeeld betreft het investeren in klimaatveranderingen bij verschillende naties. Een natie is het goedkoopst af wanneer andere landen hierin investeren, terwijl het eigen land niets doet. Wanneer alle landen dit echter zouden doen, dan krijgen al deze landen met negatieve gevolgen te maken. Bij dit dilemma is het dus steeds de vraag of het risico van investeren genomen moet worden (5 punten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Volgens het model voor gepland gedrag van Azjen wordt intentioneel gedrag bepaald door drie factoren. Beschrijf dit model van intentioneel gedrag en illustreer dit model aan de hand van een praktijkvoorbeeld.

A

Intentioneel gedrag wordt bepaald door iemands attitude, zijn subjectieve norm en zijn ervaren controle. (1 punt per factor, 3 punten in subtotaal)
Een huismoeder is bijvoorbeeld verslaafd aan roken, maar vindt dat vrouwen niet horen te roken (subjectieve norm) (1 punt), weet dat roken slecht is voor de gezondheid (cognitieve component van de attitude) (1 punt) en voelt zich bezwaard omdat roken de gezondheid van haar kind aantast (emotionele component) (1 punt). Ze kan toch doorgaan met roken omdat ze denkt dat ze niet kan stoppen (ervaren controle) (2 punt) en rookt iedere dag een pakje sigaretten (gedragsmatige component van attitude) (2 punt). (7 punten voor een compleet voorbeeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan geslacht invloed hebben op het ontstaan/in stand houden van een sociale identiteit?

A

Mensen horen bij een bepaalde groep en omdat groepslidmaatschappen een deel van onze sociale identiteit bepalen, draagt geslacht bij aan sociale identiteit. Geslacht is het eerste wat anderen opvalt als ze met je in contact komen. (5 punten). De verwachtingen die mensen van jou hebben en die je zelf hebt, hangen sterk samen met deze sociale identiteit (5 punten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

E: in bepaalde situaties kunnen we zien wat we willen zien. Dit heet Wishfull Thinking. Geef een voorbeeld van een situatie waarbij dit van toepassing is.

A

Wanneer iemand aardig tegen ons doe, willen we graag geloven dat die persoon ons ook echt aardig vindt en dit niet doet omdat hij misschien wel afhankelijk van ons is en zich daarom zo vriendelijk gedraagt. Dit beeld kunnen we andersom ook van de ander in stand houden. Mensen reageren namelijk op hun beeld van de sociale werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

E: Wanneer iemands verwachting specifiek gedrag uitlokt dat deze verwachting bevestigd, spreken we over Self fullfilling prophecy. Geef hier een praktijkvoorbeeld van.

A

Stel dat je het idee hebt dat je docent lage verwachtingen van je heeft. Hierdoor kun je je onder druk gezet voelen en erg zenuwachtig worden. J e maakt het mondeling examen slecht waardoor je inderdaad lager presteert dan je normaliter zou doen. Hiermee beinvloed je dus je eigen gedrag. De leerling wordt dus bevestigd in zijn aanname en ziet dit dus al reeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

E: Wanneer we in een situatie terecht komen dat ons gedrag niet overeenkomt met wat we denken, voelen of vinden, spreken we over cognitieve dissonantie. Geef hier een praktijkvoorbeeld van.

A

We zijn dan geneigd om te streven naar evenwicht, door bijvoorbeeld onze mening bij te stellen.

  • (ik wil een hamburger, maar ik wil ook afvallen);
  • (ik ga op stap, maar ik moet eigenlijk studeren);
  • (ik zie 2 paar mooie schoenen, maar ik heb slechts geld voor 1 paar)

strategieen kunnen zijn:
voorwaarde toevoegen; ik mag dit, als…
het belang minimaliseren: is het wel echt zo belangrijk dat ik af val.
met andere praten over het dilemma en daar naar luisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

E: zullen we negatief gedrag van anderen sneller koppelen aan haar of zijn ‘persoonlijkheid’; terwijl we hun positief gedrag toeschrijven aan omstandigheden. Dit noemen we de Fundamentele attiributiefout. Over welke attributies praten we hier en geef een voorbeeld van de fundamentele attributiefout.

A

Een voorbeeld: als we een onbekend iemand agressief zien reageren (= negatief gedrag); koppelen we dit aan de persoonlijkheid van haar/hem (‘blijkbaar een opgewonden standje’).

Wanneer we zelf agressief reageren leggen we een oorzaak sneller buiten ons (b.v. ‘Ik werd uitgedaagd’). Een onbekende die we dronken zien heeft ‘waarschijnlijk een alcohol- of drankprobleem’. Als we zelf wat te veel hebben gedronken; kwam dit eerder ‘omdat we verdriet of stress wilden doorspoelen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

E: ‘‘situatie’’ - welke onderzoeksmethode kan hier het beste gebruikt worden en waarom?

A

afhankelijk van situatie. welke onderzoeksmethode zou het beste zijn en waarom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

E: Kurt Lewin is een van de belangrijkste grondleggers van sociaal psychologische wetenschap. Tot welke grondbeginselen leidde zijn werk?

A
  1. Ons gedrag wordt bepaald door de manier waarop we de wereld waarnemen en interpreteren. (sociale cognitie)
  2. Gedrag is het resultaat van interactie tussen persoon en omgeving
  3. Sociaalpsychologische theorieën kunnen worden toegepast voor de oplossing van praktische sociale problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe luidt Allports definitie van de sociale psychologie die door veel sociaalpsychologen wordt gehanteerd?

A

De wetenschappelijk studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen werden beinvloed door de werkelijke of veronderstelde aanwezigheid van andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat werd er geconstateerd in het conformiteitexperiment van Ash?

A

Er bleek dat erg veel oprpefpersoonnen een fout antwoord gaven als een aantal ander proefpersonen eerst een fout antwoord hadden gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het kenmerk van Emperisch onderzoek?

A

Elke onderzoeksactiviteit die directe of indirecte waarnemingen gebruikt. Onder dat uitgaat van een praktijksituatie. Er wordt hierbij aan de hand van (gesimuleerde) waarnemingen getoetst of onze ideeen, hypothesen of verwachtingen inderdaad worden gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het voordeel van het gebruik van open vragen in een onderzoek?

A

Het voordeel van open vragen is dat ze een eigen kijk op ehet onderwerp naar voren kunnen brengen.

20
Q

Wat is de basale stelling van de sociale uitwisselingstheorie?

A

De sociale uitwisselingstheorie stelt dat iedere interpersoonlijke relatie wordt gevormd door een subjectieve ‘kosten-batenanalyse’ en een afweging van alternatieven. Er speelt altijd een principe van geven en nemen een rol.

21
Q

Wanneer ontstaan gevoelens van onbillijkheid?

A

Wanneer er sprake is van een scheve verhouding tussen wat inbreng en opbrengsten in vergelijking met een relevante ander. Er zijn verschillende maniere om dit te herstellen, je inbrengsten verlagen, vragen om een een opslag of het opnieuw interpreteren en waarderen.

22
Q

Wat is het belangrijkste uitgangspunt in de sociale vergelijkingstheorie van festinger?

A

mensen zijn in principe gemotiveerd om hun eigen meningen op juistheid te evalueren. Wanneer er geen objectieve meetlat beschikbaar is, aan we informatie vergaren door onszelf met anderen te vergelijken.

23
Q

Naast het begrip pro-sociaal edrag kennen we nog twee termen die als doel gemeenschappelijk hebben het welzijn van anderen te bevorderen. welke twee?

A

Helpen en Altruisme. Voor deze twee begrippen geld ook dat het doel is om het welzijn van anderen te bevorderen.

24
Q

Waarom zijn we volgens de evolutieleer geneigd onze verwanten te helpen?

A

Dit is omdat als wij mensen helpen die genetisch op ons lijken, wij bij zouden dragen aan het overleven van onze genene. survival of the fittest. Vooral als het gaat om bedreigende situaties handelen we op deze manier.

25
Q

Wanneer spreken we van echt alturistisch gedrag?

A

Bij het ervaren van empathic concern ondernemen we actie om de toestand van de persoon in nood te verbetreen. Daarentegen

26
Q

Welke bepalende factoren voor ons geefgedrag, vond bekkers in zijn onderzoek?

A

hij concludeerde dat geefgedrag aan goede doelen wordt bepaald door sociale omstandigheden en niet zozeer door persoonlijkheidskenmerken. 70% sociale omstandigheden waar mensen in opgegroeid zijn en 30& door persoonkenmerken en een alturistische insteling.

27
Q

Hoe wordt het afleiden van eigenschappen uit gedrag genoemd?

A

dit wordt attributie genoemd. dit is iets wat we gedurende de dag ozowel bewust als onbewust doen. we kunnen het niet voorkomen, het gaat vanzelf.

28
Q

Wat is een fundamentele attributiefout?

A

de neiging om gedrag van een persoon te veel toe te schrijven aan persoonlijkheidseigenschappen en te weinig aan de invloed van de situatie.

29
Q

Dimensies van Heider

A

interne en externe attributie - we leggen de oorzaken bij de persoon di het gedrag vertoont zelf, en bij externe attriburtie leggen we de oorzaken buiten de persoon, bij de situatie

stabiele en instabiele oorzaken: bij instabiele oorzaken gaat het om het tijdelijke, veranderlijke karakter van die oorzaak, stabiele oorzaken hebben een meer permanent karakter.

30
Q

Welke twee factoren dragen bij aan onrealistisch optimisme?

A
  1. Motivationele factoren (bijvoorbeeld je prettiger voelen bij de gedachte dat je geen risico loopt) waardoor je je beter voelt in de situatie omdat je voor je gevoel kan doen wat je wilt. Dit hangt ook een beetje samen met
2. Cognitieve dissonantie. 
cognitieve factoren (bijvoorbeeld beredeneren dat het niet nodig is) spelen een rol bij onrealistisch optimisme. Je weet dat jij zelf je handen wast tijdens corona, maar houdt er geen rekening mee dat andere dit niet doen. Jij denkt erover na dat jij een ander niet kan besmetten, want je hebt het niet, en je wast je handen, maar als een ander dit niet doet, ben je alsnog de lul.
31
Q

Welke definitie van communicatie wordt in dit boek gehanteerd?

A

Een verzameling van signalen die waargenomen en geinterpreteerd kunnen worden, al dan niet overeenkomstig de bedoeling van de zender.

32
Q

Waarnaar verwijst het begrip ‘‘selectieve perceptie’’?

A

We kunne een boodschap nooit 100% waarnemen en begrijpen. Als je niet goed luistert, kan je dus denken iets te horen, of horen wat je wilt horen, terwijl dit niet de boodschap was zoals de zender het bedoeld heeft.

33
Q

Wat betekend communiceren op inhoudsniveau? en op betrekkingsniveau?

A

Op inhoudsniveau gaat het om het overdragen van concrete, inhoudelijke informatie. Letterlijk want iemand zegt.

Op betrekkingsniveau gaat het erom hoe we de relatie met de andere betrokkene definiëren (bepaalt een groot deel van het effect van de boodschap). Hoe jij de opmerking oppakt door je relatie met de ander.
Drie aspecten van het betrekkingsniveau zijn het expressieve, het relationele en het appellerende affect.

Expressieve aspect: hoe drukt de zender zich uit, en welke indruk geeft dit aan de ontvanger.

Relationele aspect: hoe is de relatie tussen zender en ontvanger en in hoeverre iemand denkt in zijn of haar recht te staan om iets te zeggen.

Appelerende aspect: hetgeen wat de zender zegt, moet worden uitgevoerd door de ontvanger. Dit kan bevelend, vragend, verzoekend, smekend of informerend worden overgebracht.

34
Q

Wanneer spreken we van sociale categorisatie?

A

Sociale categorisatie is het indelen van mensen in categorieën zoals leeftijd, sekse en etniciteit. Dit is een automatisch proces. Net zo goed als dat we muziek, films en meubels in kunnen delen in een categorie, doen we dat dus ook met mensen.

35
Q

Hoe werkt het principe van categorisatie-accentuatie?

A

Categorisatie-accentuatie houdt in dat mensen geneigd zijn om alles wat tot een bepaalde (sociale) categorie behoort als homogeen (hetzelfde) te zien.

36
Q

Wat zegt de sociale identiteitstheorie over ons zelfbeeld?

A

Sociale identiteitstheorie zegt dat groepslidmaatschappen een deel van ons zelfbeeld bepalen. De groep waar we bij horen zegt iets over onze sociale identiteit, ongeacht de duur of reden van het groepslidmaatschap. we streven naar een zo positief mogelijk zelfbeeld.

37
Q

Wat zegt de just-world hypothese over ons oordeel over anderen?

A

Zo is het nou eenmaal/diegene zal het wel verdient hebben. Deze hypothese zegt eigenlijk dat de wereld rechtvaardig is en dat ieder krijgt wat hij verdient. Dit geeft ons een minder onzeker gevoel over de wereld, en maakt dingen die er gebeuren logisch voor ons.

38
Q

wat zijn volgens allport bijkomende factoren die moetne leiden tot een positief contact tussen verschillende groepen?

A

De contacthypothese suggereert dat door verschillende groepen met elkaar in contact te brengen waardoor de leden elkaar beter kunnen leren kennen, deze elkaar meer als individuen gaan zien. bijkomende factoren als gelijke status en gemeenschappelijke doelstellingen zijn medebepalend.

39
Q

Wat is er nodig om een onderhandelingsstrategie te laten slagen?

A

om de onderhandelingsstrategie (problem solving) kansrijk te maken, moet het vertrouwen worden hersteld. als je elkaar neit vertrouwd, zal men ook niet in staat zijn om op een constructieve manier informatie uit te wisselen.

40
Q

wanneer is er sprake van een mixed motive situatie + voorbeeld?

A

wanneer een situatie zowel cooperatief als competiief zijn. wanneer twee mensen samenwerken bij het binnen halen van een grote klant door gezamelijk een offerte te schrijven, kunnen ze er ook belang bij hebben om door hun baas gezien te worden als individu met dat commerciele talent.

41
Q

Uit welke 3 elementen zijn attitudes opgebouwd?

A

Cognitieve component
Geef een kernmerk ergens aan, om op die manier een mening of voorkeur over een object, of een situatie. Mager eten is gezond en stoppen met roken is moeilijk. (gedachten en geloof ergens over)

Affectieve component
Onze gevoelens en emoties naar een object of gedrag. Ik vind… (emotionele reactie)

Gedrag component
(acties van mensen) hoe mensen handelen m.b.t. een object.
42
Q

Hoe wordt volgens het model van Azjen gedrag voorspeld?

A

dit kan worden voorspeld uit 3 variabelen: de attitude, de subjectieve norm en de ervaren controle van de persoon. Samen monden deze variabelen uit in een intentie. de bedoeling om het gedrag te vertonen of niet, die omgezet worden in gedrag. omdat het voor het omzetten van intentie in gedrag noodzakekijk is dat mensen ook in staat zjn tot het gedrag, is er ook een directe invloed van de ervaren controle op gedrag.

43
Q

hoe kan weerstand tegen verandering van attitudes eruit zien?

A
  • men wil bepaalde belangen niet opgeven omdat ze bijvoorbeeld sterk emotioneel gehecht zijn aan bepaald gedrag.
  • Het kan zijn dat een verandering van attitude niet strookt met opvattingen die men op een ander punt heeft. Dit leidt dan tot cognitieve dissonantie.
  • Mensnen proberen boodschappen die tegenstrijdig zijn met hun attitude te negeren en anders een tegenaargumenten te bedenken om zich te wapenen tegen anderen die hen willen overtuigen hun attitude te veranderen.
44
Q

Wat is de relatie tussen zingeving en de sociale psychologie?

A

dit ligt in de wijze waarop mensen met zingeving omgaan en er invulling aan geven. het hebben van relaties is voor mensen de belangrijkste bron voor invulling

45
Q

Welke twee rollen van religie worden hier beschreven?

A

zingeving en sociale binding. een groot deel van een godsdienst bestaat uit tradities, traditioneel gedrag, of rituelen. Dit zorgt niet alleen voor binding tussen de levende leden, maar ook voor een verbinding met de overledenen.