SET2 Flashcards

1
Q

Welke van de onderstaande overwegingen is voor farmaceutische bedrijven
het belangrijkst om af te zien van de ontwikkeling van een medicijn?

A

Indien er sprake is van een heel lage prevalentie van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Als een medicijn na een in vitro test efficiënt blijkt te zijn, moet het voordat het in de
mens wordt getest eerst op proefdieren worden getest.
Op welke twee karakteristieken wordt dit medicijn gedurende het
proefdieronderzoek getest?

A

effectiviteit en toxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je wilt de kwaliteit van de gevonden artikelen, die gaan over het relatief risico op
mortaliteit na een myocard infarct, gaan beoordelen met een standaard
kwaliteitsbeoordelingslijst.
Welke van onderstaande is daarvoor het meest geschikt?

A

Newcastle Ottawa Scale (cohort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke bewering met betrekking tot steekproefgemiddelden is juist?

A

Het gemiddelde van de steekproefgemiddelden is het populatiegemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

systematische fouten

A

Systematische fouten worden veroorzaakt door fouten in het meetinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het doel van een autologe stamceltransplantatie?

A

beenmerg herstel na intensieve chemo/radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorafgaande aan een allogene stamceltransplantatie wordt een niet-myeloablatieve
conditionering gegeven.
Wat is het verschil met een myeloablatieve conditionering?

A

Met een niet-myeloablatieve conditionering wordt het beenmerg van de patiënt
niet volledig vernietigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom kan bij een navelstrengbloedtransplantatie een groter verschil in
HLA-eiwitten worden geaccepteerd vergeleken met een transplantatie met een
volwassen stamceldonor?

A
  • Minder T-cellen in het transplantaat (1p)
  • T-cellen zijn naïef; nog niet eerder in aanraking geweest met een antigeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk type maligne lymfoom komt het meest frequent voor?

A

diffuus grootcellig B-cel lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke lymfoom entiteit is een chronische ziekte die
meestal niet te genezen is?

A

folliculair lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent Hematoloog. Op je spreekuur komt een 30-jarige man bij wie de diagnose
Burkitt lymfoom gesteld is. De ziekte bevindt zich in stadium IV. Patiënt vraagt je
naar zijn genezingskans.
Welk antwoord is juist?

A

De genezingskans bedraagt rond 80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de onderstaande markers geeft bij expressie de zekerheid dat er
sprake is van een onrijp lymfoom?

A

TdT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vier van deze kenmerken passen goed bij het diffuus grootcellig B-cel
Lymfoom?

A

CURABELE ZIEKTE
AGRESSIEF BELOOP
CD20 EXPRESSIE
MEEST VOORKOMEND LYMFOOM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Na roken geeft blootstelling aan radon het hoogste relatief risico voor het
ontwikkelen van longkanker.

A

niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een 60-jarige patiënt is zojuist gediagnosticeerd met een niet-kleincellig
longcarcinoom stadium IIIa.
Welke behandeling stel je voor?

A

chemoradiotherapie en eventueel immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij een patiënt van 30 jaar wordt een uitgezaaid niet-kleincellig longcarcinoom
vastgesteld. Het blijkt te gaan om een adenocarcinoom, vastgesteld middels
leverbiopt. De patiënt bevindt zich in een goede conditie en heeft nooit gerookt.
Wat stel je voor?

A

uitslagen mutaties met next generation sequencing afwachten

15
Q

x Een thoraxfoto dient bij het vermoeden van een longcarcinoom altijd in twee
richtingen genomen te worden

A

-

16
Q

Je bent longarts en er wordt een 55-jarige man naar je verwezen met klachten van
kortademigheid met op de röntgenfoto pleuravocht. Je verricht een pleurapunctie.
Welke drie onderzoeken laat je uitvoeren op het pleuravocht?

A

Klinisch chemisch onderzoek, kweek en cytologie.

17
Q

xx Met een EUS kan de linker bijnier aangeprikt worden bij verdenking op metastasen.

A

Met een EBUS onderzoek kan een hilusklier worden aangeprikt voor stadiering

18
Q

x Een PET scan toont in ongeveer 10% van de patiënten een onverwachte
metastase

A

-

19
Q

Een patiënt met een mammacarcinoom in de voorgeschiedenis presenteert zich met
dyspneuklachten op uw polikliniek. Een röntgenopname van de thorax toont
pleuravocht.
Welke van de volgende stappen is in eerste instantie aangewezen?

A

een diagnostische en ontlastende pleurapunctie

19
Q

Welke tumorkenmerken zijn prognostisch ongunstig?

A

de grootte van de tumor en aantal aangedane lymfklieren
BR-gradering
HER2 receptor positiviteit

20
Q

Wat wordt bedoeld met micrometastasen?
2 Hoe zijn deze micrometastasen te detecteren?
3 Wat is het wezenlijke verschil tussen micro- en macrometastasen?

A
  1. Dit zijn metastasen van het mammacarcinoom die niet zichtbaar zijn op reguliere beeldvorming.
  2. Met nieuwe geavanceerde technieken (liquid biopsies en dus CTC, ctDNA).
  3. Macrometastase is wel zichtbaar op reguliere beeldvorming. Als buiten locoregionale gebied meestal niet meer curatief
    te beantwoorden
20
Q

xxMammacarcinoom bij mannen toont vaker ER expressie dan mammacarcinoom
bij vrouwen.

A

Mammacarcinoom kan onafhankelijk van de grootte van de primaire tumor
metastaseren op afstand

20
Q

Wat is de meest voorkomende indicatie om een patiënte met
mammacarcinoom en Baker 1 kapselcontractuur te opereren?

A

om de pijnklachten te verminderen

21
Q

Bij een borstreconstructie kan gebruik worden gemaakt van lichaamseigen
(autoloog) weefsel.
Noem 4 donorsites voor een autologe reconstructie.

A

De rug (latissimus dorsi spier), de buik (TRAM-lap of DIEP- lap), billen (S-GAP of I-GAP) en bovenbenen.

21
Q

Wat lezen genexpressie arrays uit?

A

Ze lezen per gen uit hoeveel RNA moleculen er in een preparaat aanwezig zijn.

22
Q

Welke bewering over het ductaal carcinoma in situ (DCIS) is juist?

A

Het kan niet metastaseren en is niet palpabel.

23
Q

Fibrocysteuze veranderingen zijn benigne veranderingen die vaak voorkomen in de
mamma.
Welke van de volgende histologische beelden past hier niet bij?

A

lobulair carcinoma in situ

23
Q

Er is sprake
van een adenocarcinoom in de distale oesophagus met een locoregionale
lymfkliermetastase (paratracheaal rechts). 
Wat is de aangewezen behandeling voor deze patiënt?

A

Neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door (transthoracale) slokdarmresectie.

24
Q

Er is een aantal factoren dat de kans op een irradicale excisie of een recidief van
een basaalcelcarcinoom vergroot.
Noem vier factoren

A
  • Recidief/ residu basaalcelcarcinoom
  • H-zone gelaat
  • Agressief histologisch subtype: sprieterig groeiend
  • micronodulair
  • Perineurale of intraneurale groei
  • Vasoinvasie/ angio invasie
  • Moeilijk afgrensbaar
  • Groter dan 2 cm
25
Q

Noem drie klinische kenmerken zichtbaar op onderstaande foto die passen bij
de diagnose plaveiselcelcarcinoom.

A

1.tumor/nodus/nodulus
2. keratose
3. actinische keratose/zonbeschadigde omliggende huid/omliggende wisselende pigmentatie
4. zonbeschenen huid

26
Q

Wat is het belangrijkste criterium dat bepaalt of een leverresectie veilig
uitgevoerd kan worden?

A

een adequaat levervolume dat overblijft na resectie