SET 8 Flashcards

1
Q

wanneer palliatieve zorg?

A

Palliatieve zorg start NIET wanneer er géén behandelmogelijkheden voor de kanker meer voorhanden zijn.
Het start WEL als de klachten/symptomen zodanig ernstig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

TNM

A

M kan je niet bepalen na alleen pathologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In Nederland wordt een bestralingsbehandeling met protonen onder bepaalde omstandigheden vergoed.
Wanneer wordt de behandeling in ieder geval vergoed?

A

Als de kans op bijwerkingen met protonen lager wordt ingeschat op basis van een model, en er sprake is van een tumor in de nasofarynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij brachytherapie wordt gebruik gemaakt van een bepaald soort straling.
Welke stralingskwaliteit betreft dit?

A

gamma straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patiënten die bestraald worden krijgen vaak tatoeagepuntjes.
Waarom worden deze markeringen geplaatst?

A

Als hulpmiddel bij controle van de juiste positionering tijdens de bestraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een 67-jarige man wordt neo-adjuvant bestraald vanwege een oesofaguscarcinoom. Hij maakt zich zorgen over hoe veilig dat is voor de
mensen in zijn omgeving en hij wil daarom speciale maatregelen nemen.

A

Er zijn géén maatregelen nodig omdat de radioactiviteit die ontstaat bij radiotherapie heel snel vervalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

QALY?

A

Het zinnig en zuinig inzetten van schaarse medische middelen is een ethische overweging. De QALY is een goede indicator voor de
zinnigheid en zuinigheid van het inzetten van schaarse medische middelen.
GEEN indicator voor wie wel/niet voorrang krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bij sequentiële behandeling wordt de chemotherapie voor de bestraling gegeven. FF

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vier stappen van gezamenlijke besluitvorming volgens het model van Stiggelbout:

A
  1. Arts / professional informeert patiënt dat beslissing wordt genomen, en dat de mening van de patiënt van belang is.
  2. Arts legt de behandelopties uit en de voor- en nadelen van de relevante opties.
  3. Arts en patiënt bespreken de voorkeuren van de patiënt, arts ondersteunt bij de overwegingen van de patiënt.
  4. Arts en patiënt bespreken in hoeverre patiënt wil worden betrokken bij besluitvorming. Het besluit wordt genomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oncologen gebruiken criteria die door een commissie van oncologen zijn vastgelegd om nieuwe behandelingen te beoordelen
op toepasbaarheid in Nederland. FF

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

erfelijke vormen van poliepvorming en darmkanker in de juiste volgorde van het minst aantal te verwachten
poliepen tot het meest

A
  1. Lynch syndroom
  2. MutYH Associated polyposis
  3. AFAP
  4. FAP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In folliculair B-cel lymfoom, heeft een translocatie t(14;18) plaats gevonden, waarbij slechts een van de allelen van het BCL2-gen is
betrokken. De expressie van het betrokken BCL2-gen komt dan onder controle van de IgH enhancer.
Op welke wijze draagt deze translocatie bij aan het fenotype van de tumor?

A

De expressie van het betrokken BCL2-gen is sterk verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer het HR DNA herstelproces het homologe chromosoom als template gebruikt gaat het reparatieproces soms gepaard
met verlies van heterozygotie (LOH) FF

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het BUB1 eiwit is nodig om het anafase checkpoint te handhaven. Je vindt een mutatie in het BUB1 gen in een colontumor.
Welke chromosomale afwijkingen zullen waarschijnlijk in deze tumor aanwezig zijn als gevolg van deze mutatie?

A

Deleties van chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk enzym is wel nodig voor reparatie van oxidatieve schade, maar niet voor herstel van enkelstrengs breuken?

A

glycosylase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hyperthermie, het verwarmen van tumoren tijdens de behandeling, wordt in de kliniek al enige tijd toegepast. Eén van de effecten is afbraak
van het BRCA2 eiwit in cellen.
Wat zal het effect van hyperthermie zijn op de DNA herstelcapaciteit van cellen?

A

vermindering van Homologe Recombinatie (HR).

12
Q

Verklaar waarom longtumoren die door roken veroorzaakt zijn vooral veel G naar T mutaties bevatten in hun DNA, terwijl G
naar A of G naar C mutaties veel minder vaak voorkomen.

A

Benzo-a-pyreen uit sigarettenrook bindt covalent aan G nucleotiden en veroorzaakt een GBPDE adduct. Hierdoor wordt
bij replicatie niet een C, maar een A ingebouwd in de tegenoverliggende DNA streng, en dus verandert C naar A, wat hetzelfde is als G naar T in de complementaire streng.

12
Q

FUNCTIES
anafase checkpoint
intra-S checkpoint
g2/m checkpoint

A
  1. Het anafase checkpoint controleert of alle chromosomen aan beide centrosomen verbonden zijn via tubulinefilamenten
  2. Het intra-S checkpoint controleert of er DNA schade is
  3. Het G2/M checkpoint controleert of de replicatie volledig is.
13
Q

In de oncologie kunnen kleine veranderingen in eiwitten van groot belang zijn. Met next generation sequencing wordt informatie verkregen
over RNA geïsoleerd uit tumoren (RNA-seq).
1. Is RNA-seq een geschikte methode om oncogene mutaties in eiwitten op te sporen?
2. Zijn traditionele micro-array of RT-qPCR analyses hiervoor geschikt?

A
  1. Ja. Met RNA-seq krijg je sequentie informatie over alle genen (exons) die tot expressie komen
  2. Nee. Met deze methodes moet je van tevoren weten welke genen en sequenties je wilt bekijken. Met RNA-seq kun je onbekende mutaties in genen (exon) opsporen (zie 1)
13
Q

3 FF P53

A
  1. p53 is een transcriptie factor die door DNA schade wordt geactiveerd
  2. MDM2 reguleert de concentratie van p53 eiwit
  3. p53 activeert de expressie van p21 waardoor de celcyclus wordt geremd
14
Q

AML herkennen; morfologische argumenten

A

allemaal dezelfde cellen (uniform beeld)
cellen zijn blasten;
cellen zijn groot; hebben basofiel cytoplasma;
kernen hebben dispers chromatine;
kernen hebben nucleoli;
cellen hebben een grote kern:cytoplasma verhouding

15
Q

Clonale hematopoiese wordt gekenmerkt door verworven mutaties in bloedvormende stam- en voorlopercellen. Dit komt in ~10% van
gezonde ouderen voor.

A
  1. het zijn vaak “driver” mutaties in AML
  2. ze verhogen de kans op AML
  3. als geïsoleerde mutaties zijn ze niet pathogeen
16
Q

Welk twee evolutionaire voordelen biedt het hebben van een circadiane klok?

A
  1. Zorgt er voor dat het lichaam anticipeert op dagelijkse veranderingen in de omgeving (gedrag, fysiologie en stofwisseling afgestemd op
    behoefte op het moment van de dag).
  2. Geeft tijdstructuur aan ons lichaam (activiteit van organen op elkaar afgesteld).
16
Q

In 2014 werd de PARP-remmer olaparib goedgekeurd voor gebruik bij ovariumkanker met gemuteerde BRCA1 of BRCA2 genen. De werking
van deze remmer berust op het principe van ‘synthetische letaliteit’.
1. Leg uit wat synthetische letaliteit in deze situatie betekent.

A

ntwoord:
1. Synthetische letaliteit betekent dat de remmer alleen in combinatie met de genmutatie leidt tot celdood

17
Q
  1. Hoe werkt dit bij PARP-remmers?
A

PARP-remmers veroorzaken dubbelstrengs breuken tijdens de S-fase van de celcyclus (ook goed als genoemd wordt dat reparatie van enkelstrengs breuken geremd is), die vervolgens door homologe recombinatie gerepareerd moeten worden, een proces dat niet goed meer werkt bij mutaties in een BRCA gen

17
Q

De eerste stap in de ontwikkeling van een nieuwe (targeted) therapie is meestal het identificeren van een moleculaire target (meestal een
eiwit) en het aantonen dat een remmer van die target in cellen inderdaad celdood veroorzaakt. Hierna volgen nog verschillende stappen
voordat zo’n remmer ook inderdaad in de klinische praktijk gebruikt kan worden.
Wat is de eerstvolgende logische stap in het proces van medicijnontwikkeling?

A

experimenten met proefdieren om effectiviteit tegen tumoren aan te tonen en toxiciteit in een organisme te bepalen

17
Q

Je bent onderzoeker en besluit om uit te zoeken welke eiwitten binden aan het BRCA2 eiwit.
Welke techniek is geschikt om eiwitten te identificeren die aan het BRCA2 eiwit binden?

A

immuun precipitatie met een anti-BRCA2 antilichaam, gevolgd door massa spectrometrie

17
Q

Graderen van tumoren berust op vaak op kenmerken die je microscopisch kunt vaststellen.
Welke van de hieronder staande antwoorden is zo’n kenmerk?

A

Delingsactiviteit van tumorcellen

18
Q

Bij diverse tumoren komen zogenaamde paraneoplastische syndromen voor die zich uiten als endocrinopathieën. Ze worden niet direct door
tumor- of metastase-locatie verklaard.
Noem twee voorbeelden van dergelijke paraneoplastische syndromen en noem de factor die hierbij een pathogene rol
speelt.

A

Potentieel goede antwoorden:
Polycythaemia / erythropoetine
Hypoglycemie/ insuline
SIADH/ ADH-natriuretic hormone
Cushing/ acth of acth like
Hypercalciemie/ parathyroid-related of TGF-alfa

18
Q

Lymfogeen metastaserende tumorcellen kunnen lymfeklieren passeren via een lymfebaan-in-de-lymfklier om vervolgens ‘vast’ te lopen in
een volgende lymfeklier.
Hoe heet dit fenomeen?

A

skip metastase

19
Q

Voor het doen van microscopisch onderzoek moet weefsel meestal behandeld worden met een fixatief. Dit remt autolyse en voorkomt zo de
afbraak van weefsel.
Welk ander effect van behandeling van weefsel met fixatief is nodig voor het doen van microscopisch onderzoek?

A

crosslinken van cellulaire eiwitten

19
Q

Bij de beeldvorming van een patiënt met een longcarcinoom wordt een vergrote bijnier gezien.
Je bent patholoog en er wordt uit deze laesie gebiopteerd.
Welke twee histologische diagnoses in de bijnier moet je in elk geval overwegen?

A

Bijnierschors adenoom/ Bijnierschorscarcinoom/ Metastase van het longcarcinoom/ Een ontsteking.

19
Q

Radicalisatie

A
  1. Palliatieve chirurgie kan een irradicale resectie opleveren; dat heeft geen invloed op de totale overleving van de patiënt
  2. Curatieve chirurgie kan een radicale resectie opleveren; dat heeft invloed op de ziektevrije overleving van de patiënt
  3. Palliatieve chirurgie kan een irradicale resectie opleveren; dat heeft invloed op de ziektevrije overleving van de patiënt
20
Q

Welke omschrijving geeft een adequate weergave van het begrip multimodaliteit weer?

A

Voor een patient met gemetastaseerd mammacarcinoom wordt in het wekelijkse ziekte-specifieke “mammaoverleg” overwogen of
chemotherapie of bestraling moet worden gestart om symptomatische botmetastasen te behandelen.

20
Q

bijwerkingen op snel delende weefsels zijn vaak reversibel FF

A
21
Q

ACP sluit bij uitstek aan bij de waarden en voorkeuren van een patiënt.
2. ACP bevat ook het vastleggen van de vertegenwoordiger van de patiënt. FF

A

Indien de surprise question negatief wordt beantwoord, dient de palliatieve zorg nadrukkelijker gestart te worden