extra Flashcards

1
Q

oncomouse

A

Het gebruik van OncoMouseTM leidt tot vermindering en voldoet aan het principe
van de 3V’s.
Het produceren van OncoMouseTM wordt beschouwd als een schending van de
integriteit van de muis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke diagnose van een specifiek type longcarcinoom kan per definitie niet
zonder immuunhistochemische kleuringen worden gesteld?

A

grootcellig carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je bent oncoloog en ziet een gezond familielid uit een familie met Lynch syndroom
bij wie het genetisch onderzoek niet afwijkend is.
Wat is het correcte voorstel om te doen aan dit familielid?

A

Er dient minimaal 1 x per 5 jaar een colonoscopie plaats te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zijn baby’s juist tijdens de eerste drie maanden van hun leven
bijzonder gevoelig voor stoffen die epigenetische veranderingen
teweegbrengen?

A

Omdat in die periode de epigenetische status van de verschillende celtypes neergelegd wordt. (1pt)
Als dit niet op het juiste moment in de juiste cellen gebeurt, kunnen er afwijkingen in de ontwikkeling ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welk deel van de cel en in welke fase van de celcyclus worden nieuwe
centrosomen gemaakt?

A

in het cytoplasma in de S fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke DNA structuur zorgt ervoor dat telomeren niet als DNA breuken herkend
worden in de cel en hoe worden deze telomeerstructuren in stand gehouden?

A

De T-loop, De structuur wordt gestabiliseerd door gespecialiseerde eiwitten (1p), die we ook wel het shelterin complex noemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Grb2 bindt de guanine exchange factor (GEF) SOS, nodig voor de activatie van
RAS FF

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem twee complicaties die zowel bij Essential Thrombocytemia (ET) als
Polycythemia Vera (PV) kunnen voorkomen.

A

Transformatie risico naar AML
Transformatie naar (myelo)fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke lymfklier systemen spelen een rol bij lymfogene metastasering van
mamma carcinomen?

A

axillair en inframammair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dikkedarm tumoren zijn meestal adenocarcinomen.
Wat zijn de twee belangrijkste prognostisch factoren hiervan?

A

invasiediepte en lymfogene uitbreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Disconteren betekent dat toekomstige kosten en gezondheidseffecten minder
meetellen naarmate ze verder in de toekomst gebeuren. FF

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NEO VS INDCUCTIE

A

Neoadjuvant; korte behandelduur, dosering intensief, snel te vervolgen door definitieve behandeling
Inductie; soms langere behandelduur, dosering wordt bepaald door kans op respons, onzeker of een definitieve
behandeling mogelijk is, hierop wachten is soms verstandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk type beeldvorming is het meest sensitief om levermetastasen te
detecteren?

A

CT abdomen met jodium houdend contrast intraveneus toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke drie gezonde organen vertonen nauwelijks acute effecten, maar juist wel
late effecten van radiotherapie?

A

ruggenmerg, nier, schildklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvan kan een patiënt die bestraald wordt in verband met een groot
longcarcinoom ter plaatse van de linker onderkwab na 3 maanden last krijgen?

A

pneumonitis

11
Q

welke aandoeningen bij infecties, blauwe plekken en kortademigheid

A

resp.; neutropenie, trombopenie, anemie

12
Q

waarom van belang om te weten of t gaat om kleincelling of niet-kleincellig

A

belang voor de behandelingen;
klein=chemo en niet-klein=primair chirurgisch

13
Q

Noem vier andere factoren die het toxisch effect van een stof beïnvloeden.

A

vorm (actief/inactief, metabole activering)
duur van de blootstelling
genetische heterogeniteit in gevoeligheid
moment van de dag van blootstelling (chronotoxiciteit)