Regeringen in Nederland Flashcards

1
Q

Staatsinrichting van Nederland

A

constitutionele monarchie.

Regering: staatshoofd en ministers

Parlementair regime/systeem: regering afhankelijk van een parlementaire meerderheid.

Zwak bicameralisme; beperkt dualisme.

Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. macht verdeeld op verschillende niveau’s

Veel hoge colleges: Raad van State, Algemene Rekenkamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Regering

A

Koning en alle ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kabinet

A

Alle ministers en staatssecretarissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ministerraad

A

Alle ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taken staatshoofd

A

handtekening plaatsen onder wetten

Voorlezen troonrede

Benoemen ministers en informateurs: sinds 2012 wijst Tweede Kamer een informateur aan.

Regelmatig overleg met minister-president

Ceremoniële taken

Ministeriële verantwoordelijkheid (sinds 1848, Thorbecke)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom een monarchie?

A
  1. Path dependency: te veel moeite om af te schaffen
  2. Boven partijen staand symbool van eenheid
  3. Suggestie van continuïteit: staat is denkbeeldig en moet iets vastigs hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Path dependency

A

proces waarbij gebeurtenissen of keuzes uit het verleden van invloed zijn op de loop van latere ontwikkelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vertrouwensregel

A

De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris, of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Monisme

A

Regering en parlement komen overeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dualisme

A

Regering en parlement komen niet overeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beperkt dualisme

A

Formeel wel duaal, dus regering / parlement gescheiden, maar er is in de praktijk veel overleg tussen fracties en regering bij partijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Regeerakkoorden ontwikkeling

A

steeds meer dichtgetimmerd. Dit is antidemocratisch, minder ruimte voor parlement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regels staatssecretarissen

A

zitten niet bij de ministerraad, hebben geen eigen ministerie, worden wel verwacht om collegiaal met anderen te besturen (het kabinet spreekt met één mond). Non-interventie is belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Primus inter pares

A

betekent dat een lid van een groep dezelfde rechten heeft als alle anderen, maar toch een verhoogd aanzien heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Macht premier

A

relatief klein

  • primus inter pares
  • klein departement, weinig eigen mensen mee
  • presidentialisering a.g.v. rol van de EU (want regeringsleiders praten daar ook)
  • rol als mediator bij conflicten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Presidentialisering

A

Meer macht voor de premier

17
Q

Politisering van kabinet door de jaren heen

A
  • minder mensen van buiten de partij zonder politieke ervaring.
  • sinds 1973 zijn premiers partijleider van grootste partij. Daarvoor maakte dat niet uit.
  • Duidelijke politieke scheidslijnen tussen ministers
18
Q

Duur van een formatie afhankelijk van:

A
  • kiesstelsel: proportioneel of districtenstelsel
  • aantal partijen/noodzaak coalitie
  • ideologische verschillen tussen partijen
  • bicameralisme of unicameralisme; twee kamers is wel moeilijker
  • verhouding tussen partijen
  • urgentie.
19
Q

Soorten coalities

A
  1. Minimal winning coalitions
  2. Minimal winning connected coalitions
  3. Surplus coalities
  4. Minderheidsregeringen
20
Q

Minimal winning coalitions

A

coalities van partijen die een gezamenlijke meerderheid hebben met zo min mogelijk partners

21
Q

Minimal winning connected coalitions

A

coalities van partijen die gezamenlijke meerderheid hebben en ook ideologisch verbonden zijn

22
Q

Surplus coalitions

A

bevat meer partijen dan noodzakelijk voor een meerderheid.
–> waarom? nationale eenheid: supermeerderheid noodzakelijk
(grondwetswijzigingen)

23
Q

Minderheidsregeringen

A
  1. Pivotal Party
  2. oppositiepartijen hopen via parlement invloed uit te oefenen in ruil voor leveren meerderheid (beter voor dualisme; meer invloed kamer)
  3. een potentiële coalitiepartner is te omstreden of te instabiel om in coalitie te zitten
24
Q

Pivotal party

A

grote meerderheidspartij met kleine gedoogpartners

25
Q

Gedoogpartner

A

Een politieke partij die een minderheidsregering steunt in haar plannen, zonder zelf deel uit te maken van dat kabinet

26
Q

Strategieën / speltheorieën van regeringen

A
  1. Vote seekers
  2. Vote / Policy seekers
  3. Policy seekers
  4. Office / Policy seekers
  5. Office seekers
27
Q

Vote seekers

A

Doel = winst bij verkiezingen.

Oppositie is prima

28
Q

Vote / Policy seekers

A

Doel = winst verkiezingen en beleid maken

Minderheidsregering is prima

29
Q

Policy seekers

A

Doel = doorvoeren van gewenst beleid

Minimal connected winning is prima

30
Q

Office / Policy seekers

A

Doel = regeringsdeelname en beleid doorvoeren

‘minimal connected winning’ coalitie, surplus coalitie is gewild

31
Q

Office seekers

A

Doel = regeringsdeelname

Minimal winning coalities is het best, de koek met zo min mogelijk verdelen

32
Q

Factoren die formatie kunnen belemmeren

A
  • electorale concurrentie kan proces verlangzamen. VVD PvdA 2012 (?)
  • welke portefeuilles krijgt men?
  • persoonlijke chemie leiders. dit moet niet onderschat worden. Bos en Balkenende.
  • Urgentie (snel formeren oiv crisis bijvoorbeeld)
33
Q

Vroegtijdige beëindiging van regering mogelijk door:

A
  • door parlement (controlerende taak) door motie van wantrouwen
  • door regeringspartijen zelf: electoraal opportunisme, breuk binnen de coalitie.
34
Q

Ongeschreven regels formatie Nederland

A

Nauwelijks/geen pre-electorale pacten. Uitzondering 1972, Progressieve samenwerking. Groenlinks Pvda 2021; niet zonder elkaar.

Bij val kabinet nieuwe verkiezingen (Pas sinds 1966)

Grootste partij levert premier (1973)

Premier is lijsttrekker (pas sinds 1960)
Ministers gerekruteerd uit een van de coalitiepartijen. Ze moeten bij de partij zitten om minister te zijn.