probleem A&B: theorieën van conceptrepresentatie Flashcards

1
Q

Gelijkenis gebaseerde benadering

A

stelt dat alle categorieën ontstaan door overeenkomst tussen het object en een standaard in het lange termijn geheugen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren waaruit 3 theorieën zijn ontstaan:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Klassieke benadering
A

Items worden in bepaalde categorieën ingedeeld als ze aan bepaalde kenmerken voldoen. Deze kenmerken zijn noodzakelijk en voldoende om het concept te definiëren.
Vb: het concept is ‘driehoek’ met de kenmerken: gesloten, driezijdig figuur, hoeken samen zijn 180 graden. Als een figuur aan deze kenmerken voldoet = driehoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

limitaties klassieke benadering

A
  • Het is moeilijk om veel concepten te specificeren in termen van functies die zowel noodzakelijk als voldoende zijn (vb hond met 3 poten). Dit heeft te maken met de rigiditeit (strakke) van de grenzen van een categorie.
  • De klassieke kijk kan niet verklaren waarom sommige items binnen een categorie typischer zijn voor een categorie dan andere. (graded structure)
  • Categorieën worden gescheiden door absolute, duidelijke grenzen. De klassieke kijk kan fuzzy grenzen en borderline items niet verklaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Prototype benadering
A

Prototype theory: mensen hebben een samenvattende weergave van de categorie. Deze geeft een beschrijving over de gehele categorie. Elk kenmerk wordt gewogen op basis van hun frequentie in de categorie. (Denk aan typischheid)  De standaard, meest typische/ representatieve item, is het prototype.
Idee erachter: als je iets leert  leer je een algemene beschrijving en deze generaliseer je naar meerdere items.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

familie gelijkenis (prototype)

A

Wanneer een item een grote familiegelijkenis heeft, heeft een item veel overeenkomsten met andere categorie items. Items met een grote familiegelijkenis worden als meer typisch gezien en dienen vaak als de standaard (prototype).
Het prototype ontstaat door herhaalde ervaring, ze zijn snel en gemakkelijk toegankelijk vanuit het geheugen. Ze worden sneller geleerd en de kans is groter dat andere categorieleden worden ‘geprimed’ door het prototype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

limitaties prototype

A
  • De representaties van categorieën en hun kenmerken voor mensen zijn veel complexer dan zou worden geïmpliceerd door de prototype benadering.  Mensen zijn bvb gevoeliger voor het feit dat kleine vogels de neiging hebben om te zingen, maar grote vogels de neiging hebben om te krijsen. Vogels kunnen dus verschillende geluiden maken  niet 1 prototype nodig voor 1 vogel.
  • De prototype benadering houdt geen rekening met het feit dat categorie representatie gevoelig is voor context (vb: ‘noem een muziekinstrument’ vs ‘noem een kampvuur muziekinstrument’).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Voorbeeld benadering
A

Examplar theory: jouw concept over een bepaald item (vb groenten) is gebaseerd op de voorbeelden die jij ooit in je leven hebt gezien. Het is alleen onduidelijk hoe veel je er daadwerkelijk herinnert.
 Als je een object ziet, ga je onbewust na naar eerdere dingen die je hebt gezien en in hoeverre dit overeenkomt met het nieuwe object. Je beoordeelt tot in hoeverre het object vergelijkbaar is met exemplaren in verschillende categorieën. Deze overeenkomst-scores worden vergeleken en de categorie met de hoogste score wordt gekozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

limitaties examplar theory

A
  • Het lijkt erop dat mensen in sommige omstandigheden wel echt een geabstraheerde representatie gebruiken – een representatie die opgebouwd is uit herhaalde ontmoetingen (zoals beweerd wordt door prototype benadering).
  • Het is de vraag of elke ontmoeting met elk afzonderlijk object in het geheugen wordt opgeslagen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderzoek naar prototype en examplar theory

A

 Uit onderzoek naar deze twee theorieën kwam de examplar theory er als beste uit. Maar het is onduidelijk of de examplar theorie classificatie in de echte wereld kan verklaren.  Hoe lang bestuderen mensen nou echt een stoel? & kennis wordt ook aangeleerd door wat je leest en hoort.
Conclusie: concepten worden aangeleerd door: algemene beschrijvingen, herinneringen aan voorbeelden, algemene kennis en bepaalde regels.  Hoe dit samenhangt is nog onbekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kennis appraoch

A

benadrukt dat concepten bedoeld zijn om dingen in de echte wereld te leren en daarom wordt onze kennis over de wereld gebruikt bij het leren en nadenken over concepten.
 Zie je terug in je hebt een telefoon en weet hoe deze werkt  dus je weet ook hoe je je nieuwe telefoon moet gebruiken, alleen bepaalde nieuwe functies die de oude niet had die ken je niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Psychological essentialism

A

mensen zijn geneigd te geloven dat sommige categorieën (vooral natuurlijke soorten) een onderliggende eigenschap hebben die alleen in die categorie voorkomt en dus de kenmerken van die categorie veroorzaakt (essentie). Veel categorieën hebben deze essentie natuurlijk niet, maar dit is soms een sterke overtuiging.
Vb: sommige mensen geloven dat honden een specifiek gen hebben die ervoor zorgt dat alle honden blaffen en een vacht hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tekenen van essentialisme

A
  • Objecten vallen in of uit de categorie, zonder tussenweg.
  • Er is weerstand tegen verandering van het lidmaatschap van de categorie of van de eigenschappen die verband houden met de essentie.
  • Bij levende wezens wordt de essentie doorgegeven aan nageslacht.
     Bij mensen kan dit zorgen door discriminatie (rassen, genderverschil ect  komt door gen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Semantic networks

A

kennis is opgeslagen in de vorm van samenhangende netwerken waarin concepten weergegeven door knooppunten. Deze knooppunten geven een concept van een categorie (vb zwaan of duif) aan of kenmerken van een bepaald concept (vb geel of zacht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Categorie verificatietaak

A

deelnemers wordt gevraagd om eenvoudige uitspraken als ‘een pinguïn is een vogel’ of ‘een roodborstje is een vogel’ zo snel mogelijk te bevestigen of te ontkennen. Uit de snelheid van de reactie kan geconcludeerd worden dat mensen een roodborstje meer als een vogel zien dan een pinguïn.
 Onderzoekt hoe concepten van een categorie georganiseerd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functie verificatietaak

A

deelnemers wordt gevraagd om zinnen als ‘een kat heeft puntige oren’ of ‘een kat heeft huid’ zo snel mogelijk te bevestigen of te ontkennen. Mensen zullen sneller ‘kat heeft puntige oren’ bevestigen dan een ‘kat heeft huid’.  Zegt iets over de nabijheid van de kenmerken tot het concept kat.
 Onderzoekt hoe kenmerken van een concept georganiseerd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overeenkomst neurale netwerk en semantische netwerk

A

Knooppunten in neurale netwerkmodellen komen overeen met neuronen. De verbindingen tussen de knooppunten komen overeen met de complexe onderlinge verbindingen tussen neuronen. Maar deze knooppunten zijn niet specifiek gelinkt aan bepaalde woorden of kenmerken.  Bij het semantische netwerk is dit wel het geval.
Overeenkomst neural network en semantisch: opwindende (excitatory) verbindingen die kennis activeren en ophalen.

17
Q

Spreading activation model

A

wanneer een knooppunt wordt geactiveerd, worden ook omliggende knooppunten geactiveerd. Dit gebeurt bij zowel semantische als neurale netwerken. Het model heeft een aantal aannames:
* Semantische priming: wanneer een bepaald concept wordt gepresenteerd, wordt het bijbehorend knooppunt geactiveerd (door drempelwaarde) en verspreidt de activering zich naar andere concepten.
o Vb: wanneer het knooppunt ‘citroen’ wordt geactiveerd  ‘geel’ en mogelijk ‘kanarie’ worden ook geactiveerd. Wanneer je vervolgens een kanarie ziet  brein gaat info sneller verwerken, omdat dit knooppunt al geactiveerd is door de citroen.
* De kracht van activering neemt af door tijd, afstand en het aantal geactiveerde concepten  Hoe meer concepten worden geactiveerd, hoe minder activering een concept ontvang.
* Wanneer een knooppunt wordt geactiveerd en je een ander concept daarmee ook wilt activeren, moet er eerst een drempelwaarde worden bereikt voordat het andere concept ook daadwerkelijk wordt geactiveerd. Alleen wanneer er genoeg activatie vanuit andere knooppunten is, wordt een ander concept ook geactiveerd.