PR04 - Kenmerken van Ontsteking Flashcards

1
Q

Wat zie je hier?

A

Groen = macrofaag
Blauw = reuscel
Rood = plasmacel
Oranje = lymfocyt
Roze = neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zie je hier?

A

Neutrofiele granulocyten (pus) in pindavorm (groen), achten (rood) en gelobd (blauw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zie je hier?

A

Blauw = mastcellen
Oranje = eosinofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zie je hier?

A

Groen = plasmacellen
Blauw = lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zie je hier?

A

Macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor type exsudaat zie je hier?

A

Sereus exsudaat
Dit is eiwitrijk vocht in alveolen (long)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor type exsudaat zie je hier?

A

Catarraal/muceus exsudaat
Er zit hier een flinke hoeveelheid slijm (groen) op de darmmucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor type exsudaat zie je hier?

A

Purulent exsudaat
Er zitten erg veel neutrofiele granulocyten in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor type exsudaat zie je hier?

A

Fibrineus (acuut) exsudaat
Je ziet dunne kriskras verlopende fibrinedraden (rood) met ontstekingscellen (groen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor type exsudaat zie je hier?

A

Fibrosering/bindweefsel exsudaat (chronisch)
Fibroblasten (groen) (langwerpige kernen) maken dunne (roze) en dikke (blauwe) collagene vezels = bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke typen exsudaat zijn er?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk ‘ingrediënt’ is kenmerkend voor een sereuze ontsteking?

A

Oedeem/plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk ‘ingrediënt’ is kenmerkend voor een purulente ontsteking?

A

Neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke ‘ingrediënten’ zijn kenmerkend voor een granulomateuze ontsteking?

A

Macrofagen en multinucleaire reuscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de onderdelen van een pyogranulomateuze ontstekingshaard?

A

Een pyogranulomateuze ontstekingshaard heeft een centrum met pus (neutrofiele granulocyten en oedeem/plasma) omringd door macrofagen en reuscellen, en daaromheen een bindweefselkapsel (fibroblasten en collageen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke termen passen er bij fibrosering? Fibroblasten, collageen, bindweefsel en/of capillairen?

A

Fibroblasten, collageen en bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke termen zijn kenmerkend voor een acute ontsteking?

A

Pus, sereus exsudaat, neutrofiele granulocyten en fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke termen zijn kenmerkend voor een chronische ontsteking?

A

Fibrosering, T-lymfocyten, macrofagen, multinucleaire reuscellen, fibroangioblastenweefsel en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort ontsteking is dit?

A

Een acute ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke kenmerken kun je hier zien van een acute ontsteking?

A

Hyperemie, overvloedig fibrineus exsudaat, enkele neutrofielen, talrijke alveolaire macrofagen, bloedingen zonder tekenen van afbraak van erytrocyten (geen hemosiderines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zie je hier?

A

Groen = hyperemie (haarvaten zijn gevuld met een hoop erythrocyten)
Oranje = fibrine (netwerk van dunne draadjes)
Rood = alveolaire macrofagen (paarse/blauwe nucleus en roze cytoplasma)
Blauw = hemorragie (extravasatie van erytrocyten zonder geelbruin pigment dat overeenkomt met hemosiderine (afbraakproduct van erytrocyten))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt hier aangegeven?

A

Groen = neutrofiel
Zwart = T-lymfocyten
Blauw = plasma cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat voor soort ontsteking is dit?

A

De ontsteking is een acute fibrineuze ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zie je hier?

A

Blauw = necrose
Oranje = fibrose/kapsel
Groen = demarcatie zone (grens van ontstekingscellen)

25
Q

Wat is hier te zien?

A

Necrose
Necrose heeft een bleek eosinofiel amorf uiterlijk met nucleaire debris

26
Q

Wat zie je hier?

A

Een neutrofiel in de demarcatie zone

27
Q

Wat zie je hier?

A

Een T-lymfocyt in de demarcatie zone

28
Q

Wat zie je hier?

A

Een macrofaag in de demarcatie zone

29
Q

Wat zie je hier?

A

Een plasma cel in de demarcatie zone

30
Q

Wat zie je hier?

A

Fibroblast met collageen

31
Q

Wat zie je hier?

A

Een haarvat

32
Q

Wat zie je hier?

A

Een multinucleaire reuzencel

33
Q

Wat zie je hier?

A

Fibroblasten en collageenvezels = bindweefsel = fibrose

34
Q

Wat is dit voor ontsteking?

A

De ontsteking is een abces. Necrotisch materiaal omgeven door een laag ontstekingscellen bestaande uit overvloedige macrofagen, enkele multinucleaire reusachtige cellen en minder lymfocyten, plasmacellen en neutrofielen; dit alles ingekapseld door een laag fibroblasten en collageenvezels = fibrose = kapsel.

35
Q

Wat zie je hier?

A

Rood = neutrofielen
Groen = macrofaag

36
Q

Wat voor soort ontsteking is dit?

A

Een purulente ontsteking

37
Q

Wat voor exsudaat is hier aangegeven?

A

Een fibrinopurulent exsudaat, door de combinatie van fibrine en neutrofielen

38
Q

Geef in dit plaatje fibrine, een neutrofiel en een alveolaire macrofaag aan

A

Groen = fibrine
Blauw = neutrofiel
Rood = alveolaire macrofaag

39
Q

Wat voor ontsteking is dit?

A

Dit is een granulomateuze ontsteking vanwege de grote aantallen macrofagen en multinucleaire cellen die de ontsteking domineren. Er zijn ook andere ontstekingscellen aanwezig, maar die zijn minder talrijk.

40
Q

Geef in dit plaatje een fungus, een T-lymfocyt, een neutrofiel, een multinucleaire reuzencel en een macrofaag aan

A

Zwart = fungus (oorzaak van de ontsteking)
Geel = T-lymfocyt
Oranje = neutrofiel
Groen = multinucleaire reuzencel
Blauw = macrofaag

41
Q

Wat voor soort ontsteking bevat dit gebied?

A

Dit is een pyogranulomateuze ontsteking door de grote aantallen neutrofielen, eosinofielen, macrofagen en multinucleaire reuscellen.
Het slijmvlies is ernstig beschadigd = ulceratie (maagzweer)

42
Q

Wat zie je hier?

A

Blauw = fungus
Oranje = eosinofiel

43
Q

Wat zijn oorzaken van een granulomatoze ontsteking?

A

In het algemeen kunnen grote voorwerpen en zeer resistente agentia beide een granulomateuze ontsteking veroorzaken

44
Q

Hoe heet een ontsteking van de hart spier?

A

Myocarditis

45
Q

Wat wordt hier aangegeven in de hartspier?

A

Het endocard

46
Q

Welke twee dingen kun je hier aanwijzen waarop wijst dat dit een chronische ontsteking is? Wat is dit?

A

Fibrose door de grote hoeveelheid bindweefsel. Er zijn overvloedige collageenvezels en fibroblasten. Dit is littekenweefsel in de hartspier en kan het gevolg zijn van een inmiddels verholpen ontstekingsproces of van vervanging van beschadigde cardiomyocyten, bijvoorbeeld na een infarct.

47
Q

Wat zie je hier?

A
48
Q

Je kijkt naar een runderhart en longen. Beschrijf het beeld.

A
49
Q

Je kijkt naar de longen van een rund. Beschrijf het beeld.

A

Unilateraal zijn de pleura (longvliezen) bedekt met een ondoorzichtig dof fragiel materiaal = fibrine

50
Q

Je kijkt nu naar een close up van het fibrineus exsudaat op de pleura. Kies een passende diagnose.

A

Acute fibrineuze ontsteking van de pleura.
Er is nog geen fibrosering (bindweefsel), vandaar acuut en niet chronisch

51
Q

Je kijkt naar de lever van een schaap. Je hebt zicht op het pariëtale oppervlak. Beschrijf het beeld.

A
52
Q

Je kijkt naar het viscerale oppervlak van de lever na fixatie. Wat valt er nog meer op?

A
53
Q

Je kijkt naar het sneevlak van de lever. Beschrijf het beeld en kies een passende diagnose.

A

Chronische lever en galgangontsteking.
Vanwege de sterke fibrosering (bindweefsel), en verdikte galgangen is het chronisch en niet acuut.

54
Q

Je kijkt naar de helft van een schapenlong. Kies de bijpassende termen

A
55
Q

Je kijkt naar een deel van een runderlong. Beschrijf het beeld.

A
56
Q

Je kijkt naar een deel van een runderlong. Beschrijf het beeld.

A
57
Q

Je kijkt naar de lever van een rund. Beschrijf het beeld.

A
58
Q

Je kijkt naar een detailplaatje van de witte haard van de lever van een rund. Benoem het beeld.

A

De ontstekingshaard is een abces. Vanwege het bindweefselkapsel (fibrosering) is het chronisch.

59
Q

Je kijkt naar de nier van een rund. Beschrijf het beeld.

A