HC01 - Inleiding Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen eencelligen en meercelligen (apart from the obvious)?

A

Eencelligen hebben slechts 1 cel nodig om een levend individu te maken, waar meercelligen meer cellen nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het voordeel van meercelligen t.o.v. eencelligen?

A

Eencelligen hebben beperkte aanpassingsmogelijkheden, waar meercelligen zich veel meer en beter kunnen specialiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor soort organismen zijn prokaryoten en eukaryoten (qua grootte)?

A

Prokaryoten zijn eencellige organismen, en eukaryoten zijn een- of meercellige organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ligt het DNA opgeslagen in een prokaryoot?

A

In een circulair DNA molecuul, aangezien het geen nucleus heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ligt het DNA opgeslagen in een eukaryoot?

A

Een eukaryoot heeft een nucleus waarin het erfelijke materiaal in lineaire DNA moleculen is opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat mist een prokaryoot t.o.v. een eukaryoot (naast een nucleus)?

A

Een prokaryoot heeft geen intracellulaire membranen, en dus geen organellen, waar een eukaryoot een complexe structuur heeft met organellen en een cytoskelet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de eukaryoot ontstaan uit de prokaryoot?

A

Een deukje in de cel zorgde voor een dubbelmembraan in de cel, die de nucleus is gaan omvatten. Vanuit dat dubbelmembraan is het ER en de rest van het vacuolaire systeem ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zijn mitochondria geëvolueerd?

A

Zij zijn als aerobe prokaryoot opgenomen in de cel waardoor er een membraan omheen is gevormd en de mitochondrion een dubbelmembraan heeft gekregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zijn mitochondria onderdeel van het vacuolaire systeem?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt het RER ontwikkeld uit het dubbelmembraan om de kern heen?

A

Door het loslaten van het dubbelmembraan van de nucleaire envelop. Er blijft altijd nog contact tussen het lumen van de ER en het lumen tussen de membranen van de kern in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zijn peroxisomen gerelateerd aan het vacuolaire systeem?

A

Ze ontstaan aan het ER, maar zijn daarna niet meer verbonden met het vacuolaire systeem en zijn omgeven met een enkel membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zijn peroxisomen verantwoordelijk voor?

A

De oxidatie (afbraak) van langketenige vetzuren en toxische stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de definitie van het cytoplasma?

A

Alles binnen de cel, inclusief de organellen min de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de definitie van het cytosol?

A

Cytoplasma min alle organellen
Is ongeveer 50% van het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe speelt het vacuolaire systeem een rol in de biosynthese en transport van (glyco)-proteïnen en lipiden?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welke twee domeinen worden prokaryoten onderverdeeld?

A

Bacteriën en archaea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn lysomen?

A

Lysosomen zijn kleine, onregelmatig gevormde organellen waarin intracellulaire vertering plaatsvindt, waarbij voedingsstoffen uit opgenomen voedseldeeltjes in het cytosol terechtkomen en ongewenste moleculen worden afgebroken voor recycling binnen de cel of uitscheiding uit de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn peroxisomen?

A

Peroxisomen zijn kleine, door een membraan omsloten blaasjes die een afgeschermde omgeving vormen voor allerlei reacties waarbij waterstofperoxide wordt gebruikt om giftige moleculen te inactiveren.

20
Q

Waarom is het voordelig voor eukaryote cellen om een uitgebreid intern membraansysteem te evolueren om stoffen van buiten te importeren?

A

Door stoffen zoals voedseldeeltjes op te slokken, kunnen eukaryote cellen deze vastleggen en zich er efficiënt mee voeden. Bacteriën daarentegen hebben geen manier om brokken voedsel vast te leggen; zij kunnen stoffen exporteren die helpen bij de afbraak van voedingsstoffen in de omgeving, maar de producten van deze arbeid moeten dan worden gedeeld met andere organismen in dezelfde omgeving.

21
Q

Waar zorgt het cytoskelet voor in cellen?

A

Voor kracht en organisatie, maar ook voor gerichte celbewegingen.

22
Q

Uit welke 3 soorten filamenten bestaat het cytoskelet?

A
  • Actine filamenten
  • Microtubules
  • Intermediate filamenten
23
Q

Wat zijn actine filamenten?

A

Het zijn de dunste filamenten van de filamenten in het cytoskelet. Ze zijn overvloedig aanwezig in alle eukaryote cellen, maar komen in bijzonder grote aantallen voor in spiercellen, waar ze dienen als centraal onderdeel van de machinerie die verantwoordelijk is voor spiercontractie.

24
Q

Wat zijn microtubules?

A

Het zijn de dikste filamenten van de filamenten in het cytoskelet. Ze hebben de vorm van minuscule holle buisjes; in delende cellen worden ze gereorganiseerd waardoor ze helpen de gedupliceerde chromosomen uit elkaar te trekken en gelijk te verdelen over de twee dochtercellen.

25
Q

Wat doen motor proteïnen in het cytosol?

A

Motoreiwitten gebruiken de in ATP-moleculen opgeslagen energie om langs de sporen en kabels van de filamenten te razen, organellen en eiwitten door het cytoplasma te vervoeren en in seconden over de breedte van de cel te racen.

26
Q

Overview dierlijke cel

A
27
Q

Overview bacterie

A
28
Q

Overview plant cel

A
29
Q

Wat is een antilichaam?

A

Antilichamen zijn eiwitten die zich zeer sterk aan hun doelwitten (antigenen) binden. Zij worden bij gewervelde dieren geproduceerd als verdediging tegen infecties. Elke antilichaammolecule bestaat uit twee identieke lichte ketens en twee identieke zware ketens. De twee antigeenbindingsplaatsen zijn dus identiek.

30
Q

Wat is antibody specificity?

A

Een mens kan miljarden verschillende antilichaammoleculen maken, elk met een eigen antigeenbindingsplaats. Elk antilichaam herkent zijn antigeen met grote specificiteit.

31
Q

Hoe worden antilichamen gemaakt?

A

Antilichamen worden gemaakt door een klasse witte bloedcellen die B-lymfocyten of B-cellen worden genoemd. Elke B-cel in rust draagt een ander membraangebonden antilichaammolecuul op zijn oppervlak dat dient als receptor voor het herkennen van een specifiek antigeen.
Wanneer een antigeen aan deze receptor bindt, wordt de B-cel gestimuleerd zich te delen en grote hoeveelheden van hetzelfde antilichaam in oplosbare vorm af te scheiden.

32
Q

Wat doen antilichamen?

A

Antilichamen beschermen ons tegen infectie.

33
Q

Hoe kun je antilichamen kweken in dieren?

A
34
Q

Hoe worden antilichamen gebruikt om moleculen te zuiveren?

A
35
Q

Hoe kun je antilichamen gebruiken als moleculaire labels?

A
36
Q

Hoe kun je grote hoeveelheden van een antilichaam kweken?

A
37
Q

Hoe worden reporter genen gebruikt om het patroon van genexpressie te bepalen?

A
38
Q

Waarmee zijn alle cellen omgeven?

A

Een plasma membraan

39
Q

Waar of niet waar?
De erfelijke informatie van een cel wordt doorgegeven door zijn eiwitten

A

Niet waar
De erfelijke informatie is gecodeerd in het DNA van de cel, dat op zijn beurt de eiwitten bepaalt (via RNA).

40
Q

Waar of niet waar?
Bacterieel DNA zit in het cytoplasma

A

Waar
Bacteriën hebben geen nucleus om het in te bewaren

41
Q

Waar of niet waar?
Planten zijn opgebouwd uit prokaryote cellen

A

Niet waar
Planten bestaan net zoals dieren uit eukaryoten cellen. Ze hebben echter wel chloroplasten waarvan wordt gedacht dat ze ooit zijn ontstaan uit het opnemen van fotosynthetische bacteriën

42
Q

Waar of niet waar?
Met uitzondering van ei- en spermacellen, hebben alle cellen met een nucleus in een meercellig organisme hetzelfde aantal chromosomen

A

Waar
Het aantal chromosomen verschilt tussen organismen, maar is hetzelfde binnen 1 organisme

43
Q

Waar of niet waar?
De nucleus en een mitochondrion zijn beide omringd door een dubbel membraan

A

Waar
De nucleaire envelop is een dubbel membraan, en mitochondria zijn omgeven door een binnen en een buitenmembraan

44
Q

Waar of niet waar?
Protozoën zijn complexe organismen met een reeks gespecialiseerde cellen die weefsels vormen zoals flagellen, monddelen, steek pijltjes en pootachtige aanhangsels

A

Niet waar
Protozoën zijn eencellige organisme en hebben dus niet meerdere typen weefsels en cellen. Ze hebben echter wel een complexe structuur met gespecialiseerde onderdelen.

45
Q

Identificeer de aangegeven organellen in deze plant cel. Schat ook de lengte van de schaal

A

A = nucleus
B = vacuole
C = celwand
D = chloroplast
De schaal is ongeveer 10 micrometer, de lengte van de nucleus

46
Q

Welk soort filament zou je het meest tegen komen in een spiercel? En in een epitheelcel?

A

In een spiercel kom je vooral actine filamenten tegen, omdat die betrokken zijn bij de snelle celbeweging.
In een epitheelcel kom je vooral intermediate filamenten tegen, omdat die zorgen voor stabiliteit

47
Q

Wat zijn de voordelen van meercelligen t.o.v. eencelligen?

A

In een meercellig organismen kunnen verschillende cellen verschillende taken op zich nemen, zodat niet een cel al het werk hoeft te doen. Hierdoor kunnen ze meerdere typen voedselbronnen gebruiken die een eencellige niet kan gebruiken.