PR02 - Tumoren Flashcards

1
Q

Je kijkt naar een stukje huid. Wat wordt aangewezen met de rode pijl?

A

Subcutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je kijkt naar een stukje huid. Wat wordt aangewezen met de gele rechthoek?

A

Dermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je kijkt naar een stukje huid. Wat wordt aangewezen met het zwarte haakje?

A

Epidermis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit hoe veel lagen bestaan de verschillende onderdelen van de epidermis in normale huid?

A

Het stratum basale bestaat uit een enkele cellaag, terwijl het stratum spinosum en stratum granulosum beide uit 2-3 cellagen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wijs in dit plaatje de stratum corneum, de basaalmembraan, de strata spinosum en granulosum, en de stratum basale aan

A

Blauwe hokje = stratum basale
Groene lijn = basaalmembraan
Zwarte haakje = strata spinosum (diep) en granulosum (oppervlakkig)
Rode pijl = stratum corneum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is er met dit weefsel t.o.v. gezond weefsel?

A
  • De stratum spinosum en corneum zijn verdikt.
  • De stratum spinosum en stratum basale maken uitstulpingen in de dermis.
  • De basaalmembraan is intact dus er is geen sprake van infiltratie.
  • Dit stuk huid is hyperplastisch want de structuur en organisatie is normaal en er is geen infiltratie
  • De verandering t.o.v. normaal weefsel is diffuse (geen normaal weefsel meer over)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er met dit weefsel t.o.v. gezond weefsel?

A
  • De verandering t.o.v. normaal weefsel is focal (een plek)
  • Dit stuk huid bevat een massa met verdikte epidermis waarin de organisatie van de cellagen is behouden
  • Dit stuk huid is hypertrofisch want de cellen van de stratum basale zijn vergroot
  • De stratum spinosum en corneum zijn verdikt door een toename in cellen (neoplastisch)
  • De epidermale cellen zijn nog steeds georganisserd en infiltreren niet door het basaalmembraan (benign)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt hier aangegeven?

A

Zwarte haakje = strata spinosum en granulosum
Rode pijl = stratum corneum
Blauwe vakje = stratum basale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe heet een benign neoplasia van het gespecialiseerde verhoornde epitheel van de huis en orale ruimte?

A

Een papilloma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er met dit weefsel t.o.v. gezond weefsel?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt hier aangegeven?

A

Dit zijn mitotic figures in een focal extensive infiltrative lesion. In dit slecht gedifferentieerde neoplasia zijn de mitotic figures niet behouden in de stratum basale waar celdelingen normaal gesproken plaatsvinden. Ze kunnen nu op elke diepte zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt hier aangegeven?

A

Een individuele spiercel (myocyt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noem je epitheliale tumoren in het epitheel, plaveisel epitheel of overgangsepitheel?

A

Papilloom (goedaardig) of carcinoom (kwaadaardig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe noem je epitheliale tumoren in klieren en buizen?

A

Adenoom (goedaardig) of adenocarcinoom (kwaadaardig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de namen voor de mesenchymale tumoren in verschillende weefsels?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de namen voor de tumoren die voorkomen in het immuunsysteem?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een hamartoom?

A

Goedaardige, ongeorganiseerde, goed gedifferentieerde weefsel proliferatie op de correcte anatomische locatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een choristoom?

A

Goed gedifferentieerde weefselproliferatie op een ectopische plaats (komt daar dus oorspronkelijk niet voor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn macro-/microscopische kenmerken van benigne versus maligne tumoren?

A
20
Q

Hoe beschrijf je een tumor?

A
21
Q

Is dit papilloom goed omschreven of niet?

A

Goed omschreven

22
Q

Is dit papillom gesteeld of niet gesteeld?
Heeft het een regelmatig of een onregelmatig oppervlak?

A

Het is gesteeld en heeft een onregelmatig oppervlak

23
Q

Wat zie je hier?

A
24
Q

Wat zie je hier?

A
25
Q

Wat zie je hier?

A
26
Q

Wat zie je hier?

A
27
Q

Wat zie je hier?

A
28
Q

Wat zie je hier?

A
29
Q

Wat zie je hier?

A
30
Q

Wat zie je hier?

A
31
Q

Wat zie je hier?

A
32
Q

Groeit de laesie expansief of infiltratief?

A

Expansief

33
Q

Je kijkt naar een deel van de trachea van de rund. Beschrijf het beeld

A

Focaal, expansief, omschreven

34
Q

Close up van de massa. Beschrijf een beeld en geef een diagnose

A
  • Groeit expansief
  • Onregelmatig oppervlak
  • Is gesteeld
  • Massa’s omschreven
  • Massa’s +/- glad oppervlak
  • Bleek

Het is een benigne tumor

35
Q

Je kijkt naar een geopend runderhart. Benoem de structuren

A
36
Q

Close up van de massa. Beschrijf de massa

A
37
Q

Je kijkt naar de nier van een rund. Kies de bijpassende termen en geef een diagnose

A
38
Q

Je kijkt naar de schildklieren van een pony. Kies de bijpassende termen

A
39
Q

De tumor is doorgesneden. Kies de bijpassende termen en geef een diagnose

A
40
Q

Benoem de onderdelen en kies de bijpassende termen

A
41
Q

Beschrijf de snijvlakken van de testes en geef de juiste diagnose

A
  • Vorm onregelmatig
  • Multifocaal
  • Diffuus
  • Bleek
42
Q

Beschrijf het beeld van deze lever van een hond

A
  • Multifocaal
  • Omschreven
  • Expansief
43
Q

Je kijkt naar de achterpoot van een hond. Kies de bijpassende termen en de meest waarschijnlijke diagnose

A
44
Q

Kies de termen die bij deze staart passen en de meest waarschijnlijke diagnose

A
45
Q

Je kijkt naar de thorax en abdomen van een kat. Benoem de structuren en beschrijf het beeld.

A
46
Q

Beschrijf dit beeld van de hersenen van de hond en kies de meest waarschijnlijke diagnose

A