Persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Persoonlijkheid

A

Het relatief duurzame patroon van interpersoonlijke situaties die een menselijk leven kenmerken
- de specifieke combinatie van emotionele, attitude- en gedragsreactiepatronen van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Type A persoonlijkheid

A
  • vijandig
  • competitief
  • tijd-dringend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Big Five

A

Neuroticisme
extraversie
conscientieusheid
vriendelijkheid
openheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Type D persoonlijkheid

A
  • negatieve gevoeligheid
  • sociale inhibitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vijandigheid

A

De neiging om woede te ervaren, cynisch te zijn of verdachte overtuigingen te hebben
- atherosclerose, CHD en mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoonlijkheid en gezondheid

A
  • hoge neuroticisme is hogere mortaliteit
  • hoge neuroticisme is gerelateerd aan hart problemen
  • hoge neuroticisme is gerelateerd aan somatische symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Optimisme

A

de neiging om optimistische verwachtingen te koesteren over de toekomst
- betere gezondheid en minder atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prevalentie

A

Hoe vaak komt iets voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Incidentie

A

Hoe vaak gaat iets in de toekomst voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Negative affectivitiy (negatieve gevoeligheid?)

A

de neiging om negatieve emoties te ervaren over tijd en inverschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale inhibitie

A

De neiging om expressie van emoties en gedrag te inhiberen in sociale interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prevalentie Type D

A

algemeen: 13-25%
cardiac: 25-35%
andere patienten: 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Type D erfelijkheid

A

Type D is genetisch bepaald en stabiel over tijd
Verschillende unieke omgevings invloeding hebben effect op Type D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Big Five Type D

A

Neg. Aff. correleert positief met neuroticisme
SOc. Inhib. correleert negatief met extraversie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zelfwaardering en gehechtheid bij Type D

A
  • lage zelfwaarde
  • laag lichaamsbeeld
  • laag gevoel van prestatie
    vaker gepreoccupeerd of angstige hechting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Type D en CVD

A

Clustering van metabolische risicofactoren voor CVD
- overgewicht
- hoge triglyceriden en lage cholesterol
- hoge bloeddruk
- hoge vaste glucose levels

17
Q

Metabolisch syndroom

A

Type D individuele zijn twee keer meer geneigd om metabolisch syndroom te hebben

18
Q

Gedrags mechanisme type D

A
  • geassocieerd met toekomstige hartziekte
  • metabolisch syndroom kan dit medieren
  • ????
19
Q

HPA-axis

A

Hypothalamus Pituitary Adrenal axis
- geactiveerd in stress situaties

20
Q

Cortisol

A

Hyperactiviteit: meer awakening response en hogere levels
Hypoactiviteit: lagere awakening response

21
Q

Inflammation (ontsteking)

A
  • cells: leukocyten= witte bloedcellen
    (niet-specifiek = macrofagen, dendritische celen en monocyten)-(specifiek = T-cellen en B-cellen)
  • substanties: messenger moleculen
    (niet-specifiek = C-reactive protein = marker van ontsteking)-(specifiek = cytokinen)
22
Q

Hartslag controle

A
  • intrinsieke pacemaker capaciteit van het hart
  • sympathetisch: activatie van sympathetische zenuw verhoogt de hartslag (adrenaline en noradrenaline)
  • parasympathisch: inhibitie, activatie van vagus zenuw verlaagt de hartslag (acetylcholine)
23
Q

Heart rate variability (HRV)

A
  • HRV is meting voor cardiac autonomic activity
  • meten de tijd tussen hartslagen = interbeat interval
  • HRV is de variatie tussen deze intervallen
24
Q

Autonomic dysfunction in heart disease

A
  • Veranderde cardiale autonome activiteit, vooral een lagere parasympathische activiteit, wordt in verband gebracht met het risico op het ontwikkelen van coronaire hartziekten
  • Een lagere hartslagvariabiliteit (maatstaf voor de cardiale autonome activiteit) na een hartinfarct voorspelt zowel fatale als niet-fatale cardiovasculaire gebeurtenissen
25
Q

Type D en autonomisch functioneren

A

Type D persoonlijkheid lijkt geassocieerd te zijn met een disbalans in de cardiac autonomic regulation
- balans gaat richting hoger sympathetische activiteit
- lagere parasympathetische controle

26
Q

Oxidatieve stress

A
  • rust process
  • teveel oxidanten of te weinig antioxidanten
  • beschadiging in cellwand, DNA en cellinhoud
  • betrokken bij ader en hartspier beschadiging
  • ongezonde leeftstijl voegt toe aan oxidatieve stress
27
Q
A